woensdag 12 maart 2008

Terug naar "Internationaal recht"








Actieprogramma voor de verwezenlijking van de Palestijnse rechten




A. Verklaring van Genève over Palestina






In toepassing van de resoluties 36/120 C van 10 december 1981, ES-7/7 van 19 augustus 1982 en 37/86 C van 10 december 1982 van de Algemene Vergadering, werd van 29 augustus tot 7 september 1983 op het Bureau van de Verenigde Naties te Genève een Internationale conferentie over de Palestijnse kwestie gehouden om effectieve middelen te zoeken teneinde het Palestijnse volk n staat te stellen zijn onvervreemdbare rechten te verwezenlijken en uit te oefenen. De Conferentie werd geopend door de Secretaris-generaal van de Verengde naties, Javier Pèrez de Cuéllar en voorgezeten door de minister van Buitenlandse Zaken van Senegal, Moustapha Niassé.

1. De Conferentie, de Palestijnse kwestie in al haar aspecten grondig onderzocht te hebben, drukt de ernstige bezorgdheid uit van alle naties en volkeren met betrekking tot de internationale spanning die sedert meerdere decennia in het Midden-Oosten voortduurt en waarvan de voornaamste oorzaak ligt in de weigering van Israël, en van degenen die zijn expansionistische politiek steunen, de onvervreemdbare, legitieme rechten van het Palestijnse volk te erkennen. De Conferentie herbevestigt en beklemtoont dat een rechtvaardige oplossing van de Palestijnse kwestie, de kern van het probleem, het cruciaal element is van een alomvattende, rechtvaardige en duurzame politieke regeling in het Midden-Oosten.

2. De Conferentie erkent dat het Palestijnse vraagstuk, dat de Verenigde Naties geërfd hebben bij hun oprichting en dat één van de meest delicate en complexe problemen van onze tijd is, een alomvattende, rechtvaardige en duurzame politieke regeling vereist. Deze regeling moet gebaseerd zijn op de uitvoering van de relevante resoluties van de Verenigde Naties betreffende de Palestijnse kwestie, op de uitoefening door het Palestijnse volk van zijn onvervreemdbare, legitieme rechten, met inbegrip van het recht op zelfbeschikking en het recht om zijn eigen onafhankelijke staat in Palestina te vestigen, en zou eveneens moeten gebaseerd zijn op de instelling door de Veiligheidsraad van waarborgen voor vrede en veiligheid tussen alle staten in het gebied, de onafhankelijke Palestijnse staat inbegrepen, binnen veilige en internationaal erkende grenzen. De Conferentie is ervan overtuigd dat de verwezenlijking van de onvervreemdbare rechten van het Palestijnse volk, zoals zij werden gedefinieerd door resolutie 3236 (XXIX) van de Algemene vergadering van 22 november 1974, in belangrijke mate zal bijdragen tot de vestiging van vrede en stabiliteit in het Midden-Oosten.

3. De Conferentie is van mening dat de Verenigde Naties een essentiële en primordiale rol te spelen hebben bij de vestiging van een alomvattende, rechtvaardige en duurzame vrede in het Midden-Oosten. Zij onderstreept de noodzaak van het Handvest van de Verenigde Naties en de resoluties van de Verenigde naties betreffende de Palestijnse kwestie te eerbiedigen en toe te passen en de beginselen van het internationaal recht na te komen.

4. De Conferentie is van oordeel dat de verschillende voorstellen, conform de beginselen van het internationaal recht, die aangaande deze kwestie werden naar voren gebracht, zoals het Arabisch vredesplan dat eenparig werd aangenomen op de twaalfde Arabische Topconferentie, gehouden te Fez, Marokko, in september 1982, als richtlijnen zouden moeten dienen voor een gezamenlijke internationale actie om het Palestijnse vraagstuk op te lossen. Deze rechtlijnen bevatten de volgende elementen:

a) De verwezenlijking van de legitieme, onvervreemdbare rechten van het Palestijnse volk, met inbegrip van het recht op terugkeer, het recht op zelfbeschikking en het recht om zijn eigen onafhankelijke staat in Palestina te vestigen;

b) Het recht van de Palestijnse Bevrijdingsorganisatie, de vertegenwoordiger van het Palestijnse volk, om op voet van gelijkheid met de andere partijen deel te nemen aan alle inspanningen, besprekingen en conferenties over het Midden-Oosten;

c) De noodzaak een eind te maken aan de Israëlische bezetting van de Arabische gebieden, overeenkomstig het beginsel van de ontoelaatbaarheid van het verwerven van grondgebied met geweld en, bijgevolg, de noodzaak de Israëlische terugtrekking uit alle sedert 1967 bezette gebieden, Jeruzalem inbegrepen, te verzekeren;

d) De noodzaak elke Israëlische politiek en praktijk in de bezette gebieden, Jeruzalem inbegrepen, en elke door Israël gecreëerde de facto situatie, die in strijd zijn met het internationaal recht en met de desbetreffende resoluties van de Verenigde Naties, inzonderheid de vestiging, te weerstaan en te verwerpen, aangezien deze politieken en praktijken belangrijke hinderpalen vormen voor de vestiging van vrede in het Midden-Oosten;

e) De noodzaak opnieuw te bevestigen dat alle door Israël, de bezettende mogendheid, genomen wetgevende en administratieve maatregelen, die het karakter en het statuut van de Heilige Stad Jeruzalem hebben gewijzigd of beoogden te wijzigen, met inbegrip van de onteigening van gronden en van de goederen op deze gronden, en in 't bijzonder de zogenaamde "Basiswet" met betrekking tot Jeruzalem en de uitroeping van Jeruzalem als hoofdstad van Israël, van nul en gener waarde zijn;

f) Het recht van alle staten in het gebied om te bestaan binnen veilige en internationaal erkende grenzen, met gerechtigheid en veiligheid voor allen, wat als conditio sine qua non de erkenning en de verwezenlijking van de legitieme, onvervreemdbare rechten van het Palestijnse volk vooronderstelt, zoals bepaald in paragraaf a) hierboven.

5. Teneinde deze richtlijnen uit te voeren, is de Conferentie van oordeel dat het van wezenlijk belang is een internationale vredesconferentie over het Midden-Oosten samen te roepen, op basis van de beginselen van het Handvest van de Verenigde Naties en van de relevante resoluties van de Verenigde Naties, met het doel te komen tot een alomvattende, rechtvaardige en duurzame regeling van het Arabisch-Israëlisch conflict; een regeling waarvan een essentieel element de vestiging van een onafhankelijke Palestijnse staat in Palestina zou zijn. Deze vredesconferentie zou moeten worden samengeroepen, onder de auspiciën van de Verenigde Naties, met deelneming, op voet van gelijkheid, van alle partijen bij het Arabisch-Israëlisch conflict, met inbegrip van de Palestijnse Bevrijdingsorganisatie, evenals van de Verenigde Staten van Amerika, de Unie van de Socialistische Sovjetrepublieken en de andere betrokken staten. In dit verband heeft de Veiligheidsraad in de eerst plaats de verantwoordelijkheid passende institutionele mechanismen te creëren op basis van de pertinente resoluties van de Verenigde Naties, teneinde de akkoorden van de Internationale vredesconferentie te waarborgen en uit te voeren.

6. De internationale conferentie over de Palestijnse kwestie onderstreept het belang van de tijdfactor bij de verwezenlijking van een rechtvaardige oplossing van heet Palestijnse probleem. De Conferentie is ervan overtuigd dat deeloplossingen ontoereikend zijn en dat uitstel bij het zoeken naar een alomvattende oplossing de spanningen in het gebied niet wegneemt.



B. Actieprogramma voor de verwezenlijking van de Palestijnse rechten






De Internationale conferentie over de Palestijnse kwestie is overeengekomen dat geen enkele inspanning mag worden gespaard om effectieve middelen te vinden teneinde het Palestijnse volk in staat te stellen zijn rechten in Palestina te verwerven en uit te oefenen overeenkomstig het Handvest van de Verenigde Naties, de Universele verklaring van de rechten van de mens a/ en de beginselen van het internationaal recht. De Conferentie, de Verklaring van Genève over Palestina (zie punt A hierboven) in beschouwing nemend, beveelt het hiernavolgende Actieprogramma aan:

I

De Internationale conferentie over de Palestijnse kwestie beveelt aan dat alle staten, individueel of collectief, overeenkomstig hun respectieve grondwetten en hun verplichtingen krachtens het Handvest van de Verenigde Naties en overeenkomstig de beginselen van het internationaal recht:

1. Het grote belang erkennen van de tijdfactor bij het zoeken naar een oplossing van de Palestijnse kwestie;

2. Hun inspanningen verhogen met het oog op de vestiging van een onafhankelijke Palestijnse staat in het kader van een alomvattende, rechtvaardige en duurzame regeling van het Arabisch-Israëlische conflict, overeenkomstig het Handvest en de relevante resoluties van de Verenigde naties en de richtlijnen van de Verklaring van Genève over Palestina;

3. De voortdurende aanwezigheid van Israël in de bezette Palestijnse en andere Arabische gebieden, Jeruzalem inbegrepen, beschouwen als een factor die de instabiliteit in het gebied doet toenemen en de internationale vrede en veiligheid in gevaar brengt;

4. De expansionistische politiek, gevoerd door Israël in de sedert 1967 bezette Palestijnse en andere Arabische gebieden, Jeruzalem inbegrepen, bestrijden en verwerpen, als een ernstige en permanente hinderpaal voor de vrede, en in 't bijzonder de wijziging van de geografische aard en de demografische samenstelling van deze gebieden en de Israëlische poging om door nationale wetten het juridisch statuut van deze gebieden te wijzigen, evenals alle maatregelen genomen in schending van de Conventie van Genève betreffende de behandeling van krijgsgevangenen b/ en de Conventie van Genève betreffende de bescherming van de burgerbevolking in oorlogstijd c/, beide van 12 augustus 1949, en van de Conventie van Den Haag van 1907 d/, zoals de vestiging en uitbreiding van nederzettingen, het overbrengen van Israëlische burgers naar deze gebieden en het individueel of massaal overbrengen van de Arabisch Palestijnse bevolking naar andere gebieden;

5. Afzien van het verstrekken van bijstand aan Israël die van aard is om het militair, economisch en financieel aan te moedigen tot het voortzetten van zijn agressie, bezetting en miskenning van zijn verplichtingen krachtens het Handvest en de relevante resoluties van de Verenigde Naties;

6. De migratie naar de bezette Arabische gebieden niet aanmoedigen zolang Israël zijn illegale politiek van het vestigen van nederzettingen in de sedert 1967 bezette Palestijnse en andere Arabische gebieden niet definitief heeft stopgezet;

7. De relevante resoluties van de Verenigde Naties en van hun gespecialiseerde organisaties met betrekking tot de Heilige Stad Jeruzalem volledig respecteren, met inbegrip van deze die de Israëlische annexatie van Jeruzalem en de uitroeping van deze stad als hoofdstad van Israël verwerpen;

8. Een universele actie ondernemen om de Heilige plaatsen te beschermen en er bij Israël op aandringen maatregelen te nemen om hun profanatie te voorkomen;

9. Middelen bestuderen om het hoofd te bieden aan de bedreiging die Israël vormt voor de regionale veiligheid in Afrika, doordat het geen rekening houdt met de resoluties van de Verenigde Naties en op economisch, militair en nucleair vlak nauw samenwerkt met het apartheidsregime, waardoor het bijdraagt tot de voortdurende illegale bezetting van Namibië en de repressieve en agressieve capaciteit van dit regime opvoert;

10. Door bilaterale en multilaterale contacten alle staten, met inbegrip van de staten van West-Europa en Noord-Amerika die het niet gedaan hebben, aanmoedigen om gunstig te reageren op alle vredesinitiatieven, gebaseerd op de erkenning van de onvervreemdbare rechten van het Palestijnse volk, initiatieven die ook werden verwelkomd door Voorzitter Yasser Arafat in zijn toespraak tot de Internationale conferentie over de Palestijnse kwestie;

11. Middelen zoeken en ontwikkelen om het Palestijnse volk in staat te stellen de soevereiniteit over zijn nationale rijkdommen uit te oefenen;

12. Hun bezorgdheid uitdrukken over het feit dat Israël de Palestijnen uitsluit van elke economische activiteit en hen elke toegang ontzegt tot de nationale rijkdommen op Palestijns grondgebied, wat een voortdurende schending inhoudt van de resoluties van de Algemene Vergadering betreffende het recht van de Palestijnen op permanente soevereiniteit over hun nationale rijkdommen;

13. De maatregelen en praktijken, toegepast door Israël in de bezette Palestijnse en andere Arabische gebieden, Jeruzalem inbegrepen, zoals de annexatie en de onteigening van gronden, watervoorraden en bezittingen en de wijziging van de demografische, geografische, historische en culturele kenmerken van deze gebieden, verwerpen en van nul en gener waarde verklaren;

14. Maatregelen treffen om de economische en sociale lasten, gedragen door het Palestijnse volk ten gevolge van de voortdurende Israëlische bezetting van zijn gebieden sedert 1967, te verlichten;

15. Overwegen speciale bijdragen of verhoogde speciale bijdragen te doen aan de voorgestelde budgetten, programma's en projecten van de relevante organen, fondsen en instellingen van het systeem van de Verenigde Naties, waaraan werd gevraagd humanitaire, economische en sociale bijstand te verlenen aan het Palestijnse volk, inzonderheid rekening houdend met:

a) De resolutie 33/147 van de Algemene Vergadering van 20 december 1978, en de oproep van de Beheerraad van het Ontwikkelingsprogramma van de Verenigde Naties op zijn dertigste zitting om bijkomende speciale bijdragen te storten voor een bedrag van ten minst 8 miljoen dollar voor de derde programmacyclus (1982-1986), teneinde het te helpen om aan de economische en sociale behoeften van het Palestijnse volk te voldoen e/;

b) Het hoofdstuk van het voorgestelde programmabudget van de Conferentie over handel en Ontwikkeling van de Verenigde Naties (UNCTAD) voor de jaren 1984/1985 dat betrekking heeft op de oprichting in UNCTAD van een speciale economische eenheid f/, zoals werd gevraagd door deze conferentie op haar zesde zitting te Belgrado g/;

c) De oprichting van een speciaal fonds voor rechtsbijstand teneinde de Palestijnen te helpen om hun rechten te doen naleven onder de bezetting h/, overeenkomstig de Conventie van Genève betreffende de bescherming van de burgerbevolking in oorlogstijd;

16. Erover waken dat het Orgaan van de Verenigde Naties voor Hulp- en Werkverschaffing aan Palestijnse Vluchtelingen in het Nabije Oosten (UNRWA) aan de essentiële behoeften van de Palestijnen kan voldoen, zonder de efficiëntie van zijn diensten te onderbreken of op enigerlei wijze te verminderen;

17. De situatie van de Palestijnse vrouwen in de door Israël bezette gebieden bestuderen, rekening houdend met de speciale moeilijkheden waarmee zij geconfronteerd worden, en het voorbereidingscomité van de Internationale conferentie, belast met het onderzoek en de evaluatie van de resultaten van het VN-Decennium voor de vrouw, die zal plaats hebben te Nairobi in 1985, dringend verzoeken deze kwestie op de agenda van de Conferentie te plaatsen;

18. Hun economische, culturele, technische en andere relaties met Israël en de akkoorden die deze relaties beheersen, overeenkomstig hun nationale wetgeving, herzien - indien zij dit nog niet hebben gedaan - teneinde er zich van te verzekeren dat deze relaties en akkoorden niet zullen worden geïnterpreteerd of opgevat als zij op de een of andere manier de erkenning inhouden van enige wijziging van het juridisch statuut van Jeruzalem en van de sedert 1967 door Israël bezette Palestijnse en andere Arabische gebieden of de aanvaarding van de illegale aanwezigheid van Israël in deze gebieden;

19. Erkennen dat het proces dat erin bestaat het Palestijnse volk in staat te stellen zijn onvervreemdbare rechten in Palestina uit te oefenen een belangrijke bijdrage betekent tot het herstel van de legaliteit in de internationale relaties;

20. De naleving verzekeren van de bepalingen, vastgelegd in de resolutie 181 (II) van de Algemene Vergadering, die aan alle personen, zonder onderscheid, gelijke rechten waarborgen inzake burgerlijke, politieke, economische en religieuze aangelegenheden, evenals het genot van de mensenrechten en de fundamentele vrijheden, met inbegrip van de vrijheid van godsdienst, van meningsuiting, van drukpers, van onderwijs, van vereniging en vergadering;

21. Hun bezorgdheid uitdrukken over het feit dat in de bezette Arabische gebieden van kracht zijnde wetten volledig werden vervangen door een groot aantal militaire verordeningen, die ten doel hebben een nieuw "juridisch regime" te vestigen, in schending van de Conventie van Den Haag van 1907 en van de Conventie van Genève betreffende de bescherming van de burgerbevolking in oorlogstijd;

22. Handelen overeenkomstig hun verplichtingen krachtens geldende internationaal recht, inzonderheid met betrekking tot de Conventie van Genève van 1949 die bepalen dat de verdragsstaten gehouden zijn deze conventies in alle omstandigheden te eerbiedigen en te doen eerbiedigen, en er in 't bijzonder over waken dat Israël de Conventies van Genève van 1949 in de bezette Palestijnse en andere Arabische gebieden respecteert;

23. Hun bezorgdheid uitdrukken over het feit dat de Palestijnen en andere Arabieren in de bezette gebieden juridische en andere vormen van bescherming worden ontzegd, dat zij het slachtoffer zijn van een repressieve wetgeving, die massale arrestaties, folteringen, het vernielen van woningen en het verdrijven van mensen uit hun huizen ten gevolge heeft, allemaal daden die een flagrante schending vormen van de rechten van de mens;


II

De Internationale conferentie over de Palestijnse kwestie beklemtoont de verplichting van alle lidstaten, krachtens het Handvest, de Verenigde Naties in staat te stellen zich te kwijten van hun verantwoordelijkheid een oplossing te vinden voor de Palestijnse kwestie door uitgebreider en efficiënter tussen te komen. Hiertoe:

A

Verzoeken de staten die deelnemen aan de Conferentie de Veiligheidsraad, als het orgaan dat de belangrijkst verantwoordelijkheid draagt voor het behoud van de internationale vrede en veiligheid:

1. De herhaalde en steeds talrijker wordende daden van agressie en andere inbreuken op de vrede in het Midden-Oosten, die de vrede en de veiligheid in het gebied en in de ganse wereld in gevaar brengen, te doen ophouden;

2. Spoedig vastberaden en effectieve stappen te ondernemen om een onafhankelijke soevereine Palestijnse staat in Palestina te vestigen door de relevante resoluties van de Verenigde Naties toe te passen, door de organisatie te vergemakkelijken van de internationale vredesconferentie over het Midden-Oosten, gevraagd in paragraaf 5 van de Verklaring van Genève over Palestina, en door in deze context de passende institutionele mechanismen te creëren op basis van de relevante resoluties van de Verenigde Naties, teneinde de akkoorden van de internationale vredesconferentie te waarborgen en uit te voeren, inzonderheid op de volgende wijze:

a) Door maatregelen te nemen overeenkomstig het beginsel van de ontoelaatbaarheid van het verwerven van grondgebied met geweld om te bekomen dat Israël zich volgens een nauwgezet tijdschema, terugtrekt uit de sedert 1967 bezette Palestijnse en andere Arabische gebieden, Jeruzalem inbegrepen;

b) Door effectieve maatregelen te treffen om de veiligheid, de juridische rechten evenals de fundamentele mensenrechten van de Palestijnen in de bezette gebieden te waarborgen, in afwachting van de terugtrekking van de Israëlische strijdkrachten uit de sedert 1967 door Israël bezette Palestijnse en andere Arabische gebieden, Jeruzalem inbegrepen;

c) Door deze gebieden, na de terugtrekking van Israël, tijdens een korte overgangsperiode onder het toezicht te plaatsen van de Verenigde Naties; periode tijdens dewelke het Palestijnse volk zijn recht op zelfbeschikking zou uitoefenen;

d) Door de toepassing te vergemakkelijken van het recht van de Palestijnen om naar hun huizen en bezittingen terug te keren;

e) Door toezicht uit te oefenen op de verkiezingen van de constituerende vergadering van de onafhankelijke Palestijnse staat, waaraan alle Palestijnen, in de uitoefening van hun recht op zelfbeschikking, zullen deelnemen;

f) Door, indien nodig, tijdelijk strijdkrachten ter handhaving van de vrede ter beschikking te stellen, teneinde de uitvoering van de paragrafen, a) tot e) hierboven te vergemakkelijken;

B

Intussen wordt de Veiligheidsraad eveneens uitgenodigd om:

1. Dringend maatregelen te nemen om onmiddellijk en volledig een eind te maken aan deze Israëlische politieken in de bezette gebieden, en in 't bijzonder aan de vestiging van nederzettingen, waarover de Veiligheidsraad heeft geoordeeld dat zij geen rechtgeldigheid bezitten en een ernstige hinderpaal vormen voor de vestiging van een alomvattende, rechtvaardige en duurzame vrede in het Midden-Oosten;

2. Dringend de rapporten te onderzoeken van de Commissie, opgericht krachtens zijn resolutie 446 van 22 maart 1979, die de situatie bestudeerde betreffende de nederzettingen in de sedert 1967 bezette Arabische gebieden, Jeruzalem inbegrepen, en deze Commissie te reactiveren;

3. Een actie te ondernemen om een eind te maken aan de Israëlische exploitatiepolitiek die de eigen economische ontwikkeling van de bezette gebieden tegenwerkt, en Israël te verplichten de beperkingen die het oplegt aan de Palestijnse landbouwers met betrekking tot het watergebruik en het boren van putten op te heffen en op te houden met het afleiden van de watervoorraden van de Westelijke Jordaanoever naar het Israëlisch waterleidingnet;

4. Voortdurend acht te slaan op de daden door Israël tegen het Palestijnse volk gepleegd, in schending van de bepalingen van de pertinente resoluties van de Algemene Vergadering, in 't bijzonder resolutie 181 (II) van 29 november 1947, die aan alle personen, zonder onderscheid, gelijke rechten en vrijheden waarborgt;

5. Ingeval Israël volhardt in zijn weigering om de relevante resoluties van de Verenigde Naties - die de wil van de internationale gemeenschap belichamen - te respecteren, passende maatregelen, overeenkomstig het handvest van de Verenigde Naties, in overweging te nemen, teneinde te verzekeren dat Israël deze resoluties naleeft.

C

D

De verspreiding over de hele wereld van juiste en gedetailleerde informatie en de rol van de niet-gouvernementele organisaties en instellingen blijven van vitaal belang om het bewustzijn van en de steun voor de onvervreemdbare rechten van het Palestijnse volk op zelfbeschikking en op de vestiging van een onafhankelijke Palestijnse staat te verhogen. Hiertoe:

1. Zou het Departement voor Publieke Informatie van de Verenigde naties, in nauwe samenwerking en voortdurende overleg met het Comité voor de uitoefening van de onvervreemdbare rechten van het Palestijnse volk:


2. Zouden de relevante organisaties van het systeem van de Verenigde Naties vergaderingen, symposia en seminaries moeten organiseren over aangelegenheden die passen in het kader van hun respectieve mandaten en die betrekking hebben op de specifieke problemen van het Palestijnse volk, door de banden met de niet-gouvernementele organisaties, de media en de andere groepen die zich interesseren voor de Palestijnse kwestie, nauwer toe te halen.

III

De Internationale conferentie over de Palestijnse kwestie, overtuigd van de belangrijke rol van de publieke wereldopinie bij de regeling van de Palestijnse kwestie en bij de uitvoering van de Verklaring en het Actieprogramma, verzoekt met aandrang en stimuleert:

1. De intergouvernementele en niet-gouvernementele organisaties de internationale gemeenschap meer bewust te maken van de economische en sociale lasten die de voortdurende Israëlische bezetting doet wegen op het Palestijnse volk en van haar negatieve gevolgen voor de economische ontwikkeling van de gehele Westaziatische regio;

2. De niet-gouvernementele organisaties en de professionele en maatschappelijke verenigingen om met verdubbelde kracht en met alle mogelijke middelen de rechten van het Palestijnse volk te steunen;

3. De organisaties, zoals deze van vrouwen, van onderwijzers, van arbeiders, van jongeren en van studenten, uitwisselings- en andere gemeenschappelijke actieprogramma's tot stand te brengen met hun Palestijnse tegenhangers;

4. De vrouwenverenigingen, in 't bijzonder, de situatie te onderzoeken van de Palestijnse vrouwen en kinderen in alle bezette gebieden;

5. De media en andere instellingen relevante informatie te verspreiden om het publiek bewustzijn en begrip van de Palestijnse kwestie te verruimen;

6. De instellingen van hoger onderwijs de studie bevorderen van de Palestijnse kwestie in al haar aspecten;

7. De verschillende juristenverenigingen speciale onderzoekscommissies op te richten om schendingen door Israël van de rechten van de Palestijnen vast te stellen en hun bevindingen bekend te maken;

8. De juristen met hun Palestijnse ambtgenoten raadplegingen, research en onderzoeken te beginnen over de juridische aspecten van de problemen betreffende de strijd, gevoerd in zuidelijk Afrika en in Palestina, in 't bijzonder over de hechtenis van politieke gevangenen en de weigering het statuut van krijgsgevangene toe te kennen aan de gedetineerden die lid zijn van de nationale bevrijdingsbewegingen van zuidelijk Afrika en Palestina;

9. De parlementairen, politieke partijen, vakbonden, solidariteitsorganisaties en intellectuelen, in 't bijzonder in West-Europa en Noord-Amerika, samen te werken met hun tegenhangers in andere delen van de wereld om, overal waar dit nog niet is gebeurd, hun steun te verlenen aan een initiatief dat de wens uitdrukt van de internationale gemeenschap het Palestijns volk eindelijk te zien leven in zijn eigen onafhankelijke vaderland, in vrede, vrijheid en waardigheid.

Uit: Oorsprong en evolutie van het Palestijns probleem, Verenigde naties, New York, 1978-1984, p.245-256

De vertaling en de afdruk van dit dokument zijn vervaardigd door de Permanente Missie van de Liga van de Arabische Staten te Brussel.


Geen opmerkingen: