donderdag 14 februari 2008

De geschiedenis van twee volkeren in conflict



De wortels van een conflict in retrospectief


Wie het Palestijns-Israëlisch conflict wenst te begrijpen, moet beseffen dat we te doen hebben met een keten van reacties en acties, van guerrilla en vergelding. Hoewel het conflict momentaan leeft, kent ze diepe historische wortels. Om het treffen tussen beide bevolkingen goed te begrijpen, moet men weet hebben van het belangrijkste element dat het conflict vorm heeft: ‘de herinnering’. Die herinnering heeft betekenis aan de strijd die vanuit het Joodse en Palestijnse kamp wordt gevoerd. Wij zijn géén Joden, laat staan Palestijnen. Om tot een visie en begrip te komen van het gevoerde conflict, dienen wij los te komen van ‘de laatste Israëlische vergeldingsactie of Palestijnse zelfmoordaanslag die in het nieuws te zien was’. Wij dienen doordrongen te worden van het jarenlange leed van joden en Palestijnen om te begrijpen dat het conflict door de jaren heen langzamerhand deel uitmaakt van de herinnerende identiteit van zowel Joden als Palestijnen.


Spontaan kan de leek denken dat het land Israël een rechtstreeks gevolg is van de massale jodenuitroeiing tijden de Tweede Wereldoorlog. Doorheen een korte historische blik wensen wij aan te tonen dat, ondanks de Holocaust wel een directe aanleiding heeft gevormd, de roep naar een soevereine joodse staat het gevolg was van de haat die de joodse bevolking eeuwenlang is te beurt gevallen.


I. PERIODE VOOR DE TWEEDE WERELDOORLOG: VAN JODENHAAT MET HOLOCAUST ALS SUMMUM

I.1. ANTI-JUDAÏSME EN ANTISEMITISME


De éénheid en identiteit van het Joodse volk is op zich een wonder te noemen, want maar weinig volkeren hebben zolang en op zoveel plaatsen verspreid geleefd. Het Joodse volk werd doorheen vier eeuwen over de wereld verstrooid (‘diaspora’). Die eenheid doorheen deze verstrooiing heeft men levendig kunnen houden door de nadruk te leggen op het gemeenschappelijke verleden;

Het Joodse volk werd als het ware een verbondenheid opgelegd als weermiddel aan het antisemitisme waaraan ze gedurende een viertal eeuwen onderworpen werden. Dat antisemitisme had religieuze, economische als etnische wortels.

Religieuze oorzaken

De verhouding tussen Jodendom en Christendom was zonder méér problematisch te noemen. Dat leidde tot ‘anti-judaïsme’. De Joden, die nog steeds op de komst van de ‘Verlosser’ (Messias) wachten, waren een doorn in het oog van de Christelijke leiders. Vooral het feit dat de Joodse Godsdienst Jezus Christus niet als ware Messias herkende, stootte het Christendom tegen de borst. De Joden werden ook gestigmatiseerd: het volk was verantwoordelijk voor de moord op de zoon van God en die schuld werd overgedragen op hun nakomelingen. Om aan anti-semitisme te ontsnappen, hebben heel wat Joden – ongeveer 80 % - zich tijdens de diaspora tot het Christendom bekeerd. Zij die zich weigerden te bekeren, werden in stilte gedoogd maar eveneens in een ondergeschikte positie gedrongen. Het is zonder meer verwonderlijk dat het jodendom, als godsdienst en als cultuur, die eeuwenlange onderdrukking heeft overleefd.


Tijdens de kruistochten, die voorgesteld werden als een heilige oorlog en er toe dienden om het graf van Christus te bevrijden uit de handen van de heidenen, werden hele joodse gemeenten beroofd en afgemaakt. Ook werd een lastercampagne gevoerd ten aanzien van het Joodse volk. Deze lastercampagne die op verbeelding en legendes was gebaseerd, heeft doorgewerkt en mede vorm gegeven aan het nazi-regime.


Economische oorzaken

Door het christelijk recht werd aan christenen verboden geld tegen intresten uit te lenen. De joden werden voor deze noodzakelijk functie gebruikt. Maar dat leidde ook tot een afkeer tegen die ‘geldjoden’ die niet-joden in een financiële wurggreep hielden. In de 19de eeuw wisten joden dan ook heel wat succes te boeken en namen ze hun plaats in de intellectuele, artistieke, politieke en economische wereld in. Dat leidde tot afgunst en Dr. Goebbels, één van de grondleggers van het nazi-regime, deed actief beroep op het economisch argumentarium om een anti-joodse campagne vorm te geven.


Etnische wortels

Toen het kerkelijke ‘anti-judaïsme’ – onder invloed van de verlichting – zijn slagkracht verloor, ontstond al heel vlug het zogenaamde antisemitisme. Het antisemitisme beriep zich op pseudo-wetenschappelijke rassentheorieën waar geen enkele vorm van bekering kon aan verhelpen: ook Joodse kloosterzusters kwamen om in concentratiekampen. Voor het anti-semitisme is de Jood ‘ontologisch’ schuldig: men was schuldig omdat men bestond. Meer nog, de inferieure joden moesten als dragers van ziektekiemen uitgemoord worden om verdere besmetting tegen te gaan van een volk dat doorheen de verlichting op weg was de hele wereld te veroveren. De Joden dienden dus uitgeroeid te worden om hun emancipatie en integratie in de moderne wereld te doen mislukken.

Het anti-judaïsme en antisemitisme zijn niet zonder betekenis gebleven. Tijdens de Verlichte 18de eeuw wisten de Joden eerst in de Verenigde Staten en later in het Frankrijk van de revolutie hun plaats te veroveren en volledige burgerrechten te verkrijgen. Er leek een einde gekomen aan de eeuwenlange jodenhaat. Maar tegen het begin van de 19de eeuw kwam het antisemitisme weer de kop opsteken. Heel wat Joden begonnen zich zorgen te maken over het succes van deze anti-joodse ideologie.
Die bezorgdheid kende haar hoogtepunt in het proces tegen de joods-Franse kapitein Alfred Dreyfuss die onterecht beticht werd van het doorspelen van belangrijke documenten aan de Duitse erfvijand. De Fransen werden naar aanleiding van dit proces opgedeeld in de ‘Dreyfusards’ en de ‘anti-Dreyfusards’ die voornamelijk gedreven werden door een openlijke Jodenhaat. Op basis van dit proces kwam de journalist Theodor Herzl, die de zittingen versloeg, tot het besluit dat de integratie van de joden tot mislukken gedoemd was. Theodor Herzl zag als enkel heil in het zionisme om aan die problematische situatie voor het Joodse volk iets te verhelpen.

I.2. HET ONTSTAAN VAN EEN REPRESENTATIEVE ZIONISTISCHE BEWEGING: "VOLK, WORD STAAT!"

Herzl was niet de uitvinder van het zionisme. Reeds voor hem opperden sommige Joden dat het niet nodig was dat de Joden op de komst van de Messias bleven wachten vooraleer naar het land van herkomst terug te keren. De verlossing van de joden was een opdracht van de joden zelf die daartoe het nodige initiatief moesten nemen.


De droevige geschiedenis van de diaspora speelde duidelijk parten: de joden zouden nergens als volwaardige burgers en gelijkwaardige burgers aanvaard worden. En de stijgende oppositie tegen de emancipatie van de joden in de moderniteit toonde aan dat joden geen andere keuze hadden dan de stichting van een eigen joodse soevereine staat door en voor alle joden. 1 Voor de stichting van die joodse staat kwam logischerwijze Palestina in zicht onder het motto ‘een land zonder volk voor een volk zonder land’.

Niet alle joden waren het zionisme en een terugkeer genegen. Heel wat West-Europese joden waren zich bewust van het antisemitisme, maar dat woog voor hen niet op tegen het succes van hun eigen politieke en economische emancipatie. De meerderheid van de orthodoxe-religieuze joden waren eveneens niet gewonnen voor een terugkeer wegens religieuze motieven: enkel de verwachte Messias had het recht joden terug te voeren naar het Heilige Land. De zionistische ideologie was voornamelijk succesvol bij Oost-Europese joden die nog niet van een emancipatie hadden kunnen proeven en nog steeds een minderwaardige positie innamen.

Bij het begin van de 20ste eeuw trachtte Herzl verschillende Europese vorsten en regeringsleiders voor zijn plannen te winnen. De Engelsen boden in eerste instantie Oeganda aan voor de stichting van een joodse staat. Herzl ging akkoord omdat op die manier heel wat Russische joden zo vlug mogelijk aan de discriminatie en de progroms konden ontsnappen. Maar het Zionistische Congres in 1903 was niet voor dit plan gewonnen en bleef het vizier op Palestina richten.

Toen Herzl in 1904 stierf zetten zionisten zijn werk verder en stichtten in 1909 Tel Aviv op en richtten ze de eerste kibboets op. Dat zijn collectieve landbouwgemeenschappen die niet zonder belang waren voor het zionistisch project. Het moest de ‘verstedelijkte’ joden toelaten om opnieuw van het land te leren leven in het in een geest van socialistisch egalitarisme tot bloei moesten brengen. Deze kibboets waren een vorm van seculiere, niet-hiërarchische samenlevingen waarin de opvoeding van de kinderen aan de gemeenschap werd toevertrouwd. Deze gemeenschappen waren echter enkel toegankelijk voor joden en vormden de voorposten voor de verovering van het land en voor de verdediging tegen vijandige krachten (waaronder logischerwijze de Palestijnen). Vandaag de dag kunnen die kibboets nog moeilijk overleven, maar ze worden royaal gesubsidieerd omdat ze zionistische ideaal in hun zuiverste vorm belichamen.

I.3. DE ROL EN STEUN VANUIT EUROPA TER VERWEZENLIJKING VAN DE JOODSE DROOM

Dat de joden uiteindelijk Palestina toegewezen kregen, had voornamelijk te maken met het belang die de Europese grootmacht Engeland daarbij had. In feite heeft men vanuit Europa het Israëlisch-Palestijns conflict reeds toen in de hand gewerkt. De inplanting van de Joden in Palestina was men in Engeland niet ongenegen waardoor het zionisme er kon oprukken en een bedreiging vormen voor de Palestijnse bevolking.

Palestina kaderde in de tegenstrijdige Engelse buitenlandse politiek London. Die buitenlandse politiek werd ingegeven door de Eerste Wereldoorlog en de voorziene Engelse overwinning. In die optiek nam men vanuit London 3 niet onbelangrijke, eerder tegenstrijdige, buitenlandse initiatieven die gericht waren op de bestemming van de gebieden die spoedig op Turkije (bondgenoot van Duitsland tijdens WO I) zouden worden ingenomen.

1. De Engelsen onderhandelden met de Arabische wereld over de oprichting van een Islamitische staat in Palestina, met Jeruzalem als hoofdstad. Precies door deze onderhandelingen te voeren wilden de Engelsen de Arabieren mobiliseren om te strijden tegen de Turken. Geen wonder dat in maart 1916 een Arabische opstand uitbrak.

2. De Engelsen onderhandelden ook met de Fransen over de verdeling van het gebied dat men op Turkije ging veroveren. Groot-Brittannië kreeg de controle over Irak en Transjordanië (Israël-Palestina en Jordanië) en Frankrijk kreeg Libanon en Syrië toegewezen. Dat plan werd uitgevoerd na de Eerste Wereldoorlog ten koste van de onderhandelingen met de Arabieren. Maar die hadden reeds hun werk gedaan.

3. Op 2 november 1917 publiceerde de Britse minister van Buitenlandse Zaken zijn befaamde ‘Balfour-verklaring’, waarin de Britten aan de Joden beloofden dat ze na de Oorlog een joods nationaal thuisland mochten oprichten in Palestina. Maar de Balfourverklaring is uiterst evenwichtig en heeft op zijn zachtst gezegd een gedeelte van de geschiedenis en het heden van het Midden-Oosten vorm gegeven. Uit die Balfourverklaring citeren we het volgende:

"De regering van Zijne majesteit staat positief tegenover de oprichting in Palestina van een thuisland voor de joodse volkeren en zal zich naar best vermogen inspannen om de verwezenlijking van dit doel te vergemakkelijken…": de zionistische inwijkelingen – afstammelingen van mensen die hier achttienhonderd jaar niet gewoond hebben – worden rechten toegekend;

"… waarbij het duidelijk begrepen is dat niets gedaan zal worden dat nadeel kan berokkenen aan de burgerlijke en religieuze rechten van de bestaande niet-joodse gemeenschappen": de Arabieren worden gerespecteerd door de nadruk die gelegd wordt op de burgerlijke en religieuze rechten. De Balfourverklaring getuigt van het feit dat er Palestijnen wonen en dat hun rechten gewaarborgd moesten worden.

De Balfourverklaring gewaagt van een ‘national home’. Die term was echter voor interpretatie vatbaar en leidde tot discussies tussen gematigde en meer extreme zionisten.

- Voor gematigden sloeg het op een ‘thuisland’ waar joden ongestoord konden leven, werken, bidden en studeren en dat in een goede verstandhouding met de Arabische buren. Voor gematigde zionisten was het dan ook niet meer dan normaal dat de joden naast het moderne Hebreeuws ook Arabisch zouden leren.

- De politieke zionisten waren niet gewonnen voor deze ‘minimalistische invulling’ en wensten een soevereine joodse staat op te richten. De politieke zionisten wensten als het ware een negentiende eeuwse natiestaat op te richten in een 20ste eeuw waarbij die staten (met één dominante cultuur) volledig voorbijgestreefd zijn.

De Balfour-verklaring draait de rollen echter wel om: in feite wordt de Arabische gemeenschap inferieur omschreven. Want met gewaagd van de rechten van joden en ‘niet-joden’. Men had evengoed kunnen gewagen van de Arabieren en de niet-Arabieren. Toch ging Balfour niet zover als sommige zionisten door te spreken over een ‘land zonder volk voor een volk zonder land’.

Na de eerste Wereldoorlog nam Groot-Brittannië dus het mandaat van Palestina op zich. Maar de zionisten begonnen desondanks, onder leiding van de charismatische Ben Goerioen, hun plannen uit te voeren voor de oprichting van de joodse natiestaat. De Engelse hadden die soevereine staat niet voor ogen, maar zonden tegenstrijdige signalen uit. De zionisten konden dus verder werken aan de instroom van zoveel mogelijk nieuwe joodse immigranten en om zoveel mogelijk grond van Turkse of Arabische grondbezitters aan te kopen. Die plannen waren er op gericht het demografische karakter van Palestina te veranderen: hoe meer kolonisten zich in het land kwamen vervoegen en des te meer grond zij konden vrijkopen, des te sneller zou Palestina verdwijnen en plaatsmaken voor de wedergeboorte van Israël. Het kwam er op aan om sterke structuren te ontwikkelen om later de Britten en de Palestijnen van ‘hun grond’ te verjagen.

Bleef die immigratie aanvankelijk beperkt, dan nam deze vanaf 1920 sterk toe. Zionistische organisaties slaagden erin om voornamelijk Oost-Europese joden voor te bereiden op de ‘alija’ (de opgang naar Jeruzalem). Deze joden konden daardoor ontsnappen aan de ellendige materiële omstandigheden in de Oost-Europese landen. Alhoewel het zionistisch project een politiek, sociaal bevrijdings- en a-religieus project was, heeft ze voor een massale immigratie toch een beroep gedaan op religieuze elementen. Zonder symbolen en mythen kan de massa niet gemobiliseerd worden. Dat beseften de zionistische, vaak agnostische leiders maar al te goed en om hun politiek doel te verwezenlijken grepen ze dus graag terug naar de Hebreeuwse bijbel en de joodse godsdienst. Er was dus een bewuste vermenging van religieuze symbolen en referenties en doelstellingen van een areligieuze politieke beweging.

In het jaar 1935 was het aantal joodse kolonisten reeds opgelopen tot 335.000. Deze massale immigratie leidde tot de situatie waarbij de joden reeds 20% van de totale bevolking in Palestina uitmaakten.

I.4. DE TOENAME VAN JOODSE KOLONISTEN

De toename van Joodse kolonisten leidde in 1936 tot een eerste groot Palestijns verzet onder leiding van hun geestelijke leider Hadj Amin El Hoesseini. De Palestijnen voelden zich hoe langer hoe meer bedreigd door het zionistisch project. Dit verzet duurde 2 jaar en kostte 7.000 mensenlevens. Britse tussenkomst was vereist om het conflict voorlopig te luwen.

Intussen ging de aankoop van Palestijns land langzaam verder: van 2 % in 1917, in 1947 ongeveer 7 % toen de joden reeds 1/3de van de totale bevolking in Palestina uitmaakten. Na 1948 sloeg die verhouding dramatisch om voor de Palestijnen en op vandaag de dag bezitten de joden ongeveer 90 % van de grond (inclusief de Palestijnse gebieden), terwijl ze de overgebleven 10 % militair en economisch volledig controleren.

De Palestijnen voelden dus de hete joodse adem in de nek en gingen zich steeds meer verzetten tegen de kolonisatiepolitiek van de zionisten. De Palestijnen wisten van de Britse plannen uit 1922 die Transjordanië (huidige Jordanië) aan de Arabieren en Palestina volledig aan de joden toevertrouwden. Ondertussen bouwden de zionisten hun paramilitaire eenheden uit - die de voorlopers vormen van het latere Israëlische leger – en riepen ze guerrilla- en terreurgroepen in het leven als ‘Irgoen’ en ‘Stern’. Die terreurgroepen werden ingezet tegen de Britten totdat die zich officieel uit de regio zouden terugtrekken. Die aanslagen hadden finaal tot doel de Britse terugtrekking zodat de soevereine joodse staat een feit kon worden. Pittig detail: deze feiten worden door de Israëlische historici en de zionistische publieke opinie niet ontkend, maar voorgesteld als een betreurenswaardig middel om een voor hen legitiem doel te realiseren.

Dat resulteerde in een spiraal van geweld, dood en haat. De aanwezigheid van de Engelse mandaathouder droeg hier in een belangrijke mate toe bij. Zionisten verweten de Engelsen ‘pro-Arabisch’ te zijn, want ze wilden de omringende Arabische landen te vriend houden. Palestijnen en Arabieren verweten diezelfde Engelsen dan weer ‘pro-zionistisch’ te zijn, want ze hadden in 1939 de Arabische opstand bloedig onderdrukt en in de kaart van de zionisten gespeeld.

I.5. DE TWEEDE WERELDOORLOG

Het mag duidelijk zijn: het zionistisch project is niet tot stand gekomen na en uitsluitend naar aanleiding van de Tweede Wereldoorlog. Herzl schreef zijn boek Der Judenstaat reeds in 1896. Maar de uiteindelijke oprichting van een soevereine joodse staat vond een directe aanleiding in de gebeurtenissen tijdens de Tweede Wereldoorlog. Door zijn moorddadige jodenpolitiek had Hitler de laatste aanzet gegeven tot de verwezenlijking van de zionistische droom. Hitler had met zijn politiek (en de deportaties van joden uit tal van Europese landen) de zionistische stelling zonder meer bevestigd: joden zullen nooit veilig zijn zolang zij niet over een soevereine staat beschikken. De ontdekking van de Holocaust bracht een dergelijk morele schok teweeg. Van die ervaring hebben de zionisten hoe dan ook gebruik kunnen maken.

II. VAN DE TWEEDE WERELDOORLOG TOT 1967

II.1. HET VERDELINGSPLAN VAN DE VERENIGDE NATIES

Na de Tweede Wereldoorlog kwam de zionistische droom in een stroomversnelling. Op 29 november 1947 keurde de Verenigde Naties het verdelingsplan goed. In die tijd woonden zo’n 1 912 000 mensen in Palestina, waarvan 68,1 % van de bevolking van Palestijnse origine die ongeveer 93 % van de grond bezat. Het verdelingsplan vertrouwde 56% toe aan de joden en 44 % (het dubbele van de bezette gebieden) bleef bestemd voor de joden.

Vandaag de dag zijn de Palestijnen nog slechter af. Vandaar dat de vraag kan gesteld worden waarom de Palestijnen dit plan niet hebben aanvaard. De Palestijnse bevolking weigerde echter in te zien dat ze een dergelijke hoge prijs dienden te betalen voor de misdaden die door Nazi-Duitsland tegenover de joden werden begaan.


Het verdelingsplan deelde Palestina op in drie deelstaten:

1. Stadsgebied Jeruzalem: 105 000 Arabieren tegenover 100 000 joden;

2. Arabische staat: 725 000 Arabieren en ongeveer 10 000 joden;

3. Joodse staat: 498 000 joden tegenover 407 000 Arabieren (en in feite nog 105.000 bedoeïenen = 512 000 Arabieren).

De Arabieren vormden dus in elke staat de meerderheid. Ze hadden echter geen garanties voor hun gelijke rechten als burgers in de geplande joodse staat. Hun verzet tegen de joodse staat – die onmiddellijk door de Sovjet-Unie en VS erkend werd - die op 14 mei 1948 door Ben Goerion werd uitgeroepen, was dan ook onvermijdelijk. Op 14 mei 1948 verlaten de Britten definitief Palestina nadat hun troepen de strijd tegen Palestijnse en Joodse milities dreigden te verliezen. Op diezelfde dag nog werd nog de ‘Joodse staat Israël’ uitgeroepen. Op 15 mei 1948 vielen dus reeds Arabische troepen de nieuwe Joodse staat binnen. Maar het was een ongelijke strijd: ongeveer 27 000 Arabische strijdkrachten tegenover een Israëlische troepenmacht van naar schatting 90 000 manschappen met veel zwaarder militair geschud. In 1949, nadat de nieuwe Arabische Staten met dito leger het onderspit moesten delven tegen de goedgetrainde Joodse milities, heeft de jonge staat Israël 78 % van Palestina veroverd. Een stuk meer dan de in het verdelingsplan van de VN vooropgestelde 55 %.

Tijdens deze vijandelijkheden werden 750 000 Palestijnen uit meer dan 400 dorpen uit hun land verdreven of vluchten ze spontaan, in de hoop na de Arabische overwinning naar hun huizen terug te keren. De discussie over deze Nakba (catastrofe) zoals de Palestijnen dit noemen, is nog steeds een twistpunt tussen Israëlische en Palestijnse historici:

- volgens Israëlische bronnen zijn de Palestijnen gevlucht op aanraden van de Arabische radio’s, die hen een vlugge terugkeer beloofden;

- volgens Palestijnse bronnen en groot deel van de ‘nieuwe Israëlische historici’ zijn ze gevlucht nadat ze berichten ontvingen over de bloedige uitmoording van een aantal Palestijnse dorpen.

Na de wapenstilstand bleven ongeveer nog 123 000 Palestijnen in Israël over. Die bevolking is reeds aangegroeid tot ongeveer 1 miljoen Palestijnen waardoor ze ongeveer 20% uitmaken van de Israëlische bevolking. De anderen werden in vluchtelingenkampen opgevangen in de buurlanden onder bescherming van de speciaal opgerichte UNWRA (United Nations War Relief Agency). De overige Palestijnen kwamen onder Egyptisch gezag in de Gazastrook en onder de controle van Jordanië op de Westelijke Jordaanoever. Aan de oprichting van de Joodse staat hield men dus een gigantisch vluchtelingenprobleem over, dat op vandaag de dag nog steeds één van de grootste knelpunten vormt om vrede te bekomen in het Midden-Oosten.

II.2. DE PALESTIJNEN EN HUN GEORGANISEERD VERZET

Voor de Palestijnen was de oprichting van de Joodse staat een ramp. 418 Palestijnse dorpen werden van de kaart geveegd en 700.000 Palestijnen sloegen op de vlucht naar de buurlanden Libanon, Syrië, Jordanië en Egypte. Momenteel zijn 4 miljoen Palestijnse vluchtelingen erkend. Zij kunnen echter nooit meer terug naar hun herkomstland of eigendommen op basis van de Israëlische Wet op de Terugkeer van 1950. Deze wet kent uitsluitend aan alle Joden het recht toe om zich in Israël te vestigen.

Langzamerhand groeit er onder de Palestijnen dan ook een politiek bewustzijn. In 1958 richt Yasser Arafat de verzetsbeweging al-Fatah op, de ‘Beweging voor de bevrijding van Palestina’. Deze beweging vaart een eigen koers zonder rekening te houden met de Arabische leiders, die op hun beurt in 1963 de meer gematigde PLO (Palestijnse Bevrijdingsorganisatie) oprichten. Maar na de zesdaagse oorlog nemen de Palestijnse verzetsgroepen de controle van de PLO over, bezegeld door het voorzitterschap van

Yasser Arafat in 1969. Het PLO is ervan overtuigd dat de Arabische landen Palestina niet via een klassieke oorlog kunnen bevrijden. Sindsdien wordt geopteerd voor een eigen guerrillastrategie.

III. VAN 1967 TOT NU

III.1. DE ZESDAAGSE OORLOG

De Zesdaagse oorlog mondde uit in een victorieuze overwinning voor Israël. Ten gevolge van de militaire zege werd de kaart in Midden-Oosten volledig hertekend. Israël bezette tevens de overgebleven Palestijnse gebieden, de Gazastrook, de Westelijk Jordaanoever, de Golanhoogvlakte (Syrië) en de Sinaïwoestijn (Egypte). Politiek was dit een belangrijk feit: de Palestijnen verloren het idee dat de Arabische leiders hun zaak in hun plaats zouden winnen. Ondertussen leefden 1,4 miljoen Palestijnen onder een Israëlisch militair bestuur. Israël negeerde daarenboven resolutie 242 (VN, 1967) dat Israël opriep zich uit de gebieden terug te trekken die ze na de zesdaagse oorlog hadden veroverd. Israël negeerde deze resolutie en startte met een omvangrijk kolonisatieprogramma.

Israël ging van start met een actieve nederzettingspolitiek. Voor de bouw van die nederzettingen begon Israël systematisch Palestijnse grond te onteigenen, waardoor duizenden Israëlische kolonisten zich in de Palestijnse Gebieden gingen vestigen. In die jaren verdubbelde de Israëlische kolonistenbevolking zich tot ongeveer 245 000 verspreid over een 172-tal nederzettingen op de Westbank en in de Gazastrook. Ook in Oost-Jeruzalem woonden er reeds 200.000 kolonisten. Die stad werd door Israël uitgeroepen tot de ‘eeuwige en ondeelbare hoofdstad van Israël’ wat indruist tegen resolutie 252 van de Verenigde Naties, die stelde dat Israël het recht niet heeft om het internationale statuut van Jeruzalem te wijzigen.

III.2. DE WOELIGE BEGINJAREN ‘70

De PLO ondernam steeds meer militaire acties tegen Israël die door de laatste met bombardementen werden beantwoord. Het vergeldingsproces werd op gang getrokken. De Palestijnse Bevrijdingsorganisatie liet zich niet afschrikken en zette de commandoraids verder en zocht zijn toevlucht tot terreuracties. Vliegtuigkapingen of gijzelingsacties zoals tijdens de Olympische Spelen in München van 1972 gaven het conflict ook een internationaal kantje: de Palestijnse kwestie beheerstte de internationale media.

Op 6 oktober 1973, terwijl Israël het Joodse verzoeningsfeest Yom Kippoer vierde, voerden Egypte en Syrië ter herverovering van de Bezette Gebieden een onverwachtse aanval uit op Israël. Aanvankelijk kenden de indringers succes, maar na logistieke en militaire steun vanuit de VS konden de Arabische legers teruggedrongen worden. Deze oorlog betekende voor Israël echter een drama. De Arabische legers leken potentieel in staat om Israël van de kaart te vegen. De Arabische wereld sleurde echter het Westen in het conflict mee – uit protest tegen de steun van de VS aan Israël - door het oliewapen te hanteren. Olieprijzen stegen sterk waardoor het Westen zich intensiever met het conflict ging bezighouden. Niet uit liefdadigheid, maar uit behoud van de Westerse welvaart.

De PLO begon haar diplomatieke weg te vinden. In 1974 erkenden alle Arabische landen (met uitzondering van Jordanië) het PLO als de legitieme en enige vertegenwoordiger van de Palestijnen. Ook Internationaal groeide de erkenning van het PLO, getuige de toespraak van Yasser Arafat op de Algemene Vergadering van de VN. Het PLO opteerde nu ook voor een mildere opstelling: de organisatie streefde niet langer van de bevrijding van heel Palestina, veeleer naar de oprichting van een democratische staat waarin diverse religies (moslim, christenen en Joden) naast elkaar konden leven. Maar ook een gematigd PLO bleef voor Israël taboe: de PLO bleef voor Joden een ‘terroristische organisatie’.

In 1977 kwamen Israël, onder bewind van de rechtse Likoed-premier Begin, en Egypte tot een akkoord om Sinaï te ontruimen in ruil voor vrede. Egypte kwam echter geïsoleerd te staan in de Arabische wereld omwille van het akkoord met Israël. Ook de Amerikaanse President Carter drong aan op een dergelijk akkoord dat in 1978 officieel werd bezegeld in Camp David. De Palestijnen voelden zich verraden omdat er geen enkele vooruitgang was geboekt m.b.t. de Palestijnse autonomie.

Het hoofdkwartier van de PLO was ondertussen gevestigd in Beiroet. Op die manier raakten de Palestijnen eveneens betrokken in de oorlog in Libanon, die in 1975 begon. In juni 1982 viel het Israëlische leger Beiroet binnen om de PLO politiek en militair uit te schakelen. Na bemiddeling van de VS kon de PLO Beiroet verlaten in september 1982. Libanon was nu in handen van Israël. Enkele dagen later richtten enkele extreme Libanese milities een slachtpartij aan onder de Palestijnse burgerbevolking in Sabra en Shatilla. Het Israëlische leger keek toe en liet begaan. De toenmalige Israëlische minister van Defensie Sharon werd als verantwoordelijke aangewezen door een Israëlische onderzoekscommissie en de minister moest aftreden. Om daarna weer in de regering opgenomen te worden als minister-zonder-portefeuille.

III.3. DE EERSTE INTIFADA

Na 20 jaar bezetting brak op 9 december 1987 in de Palestijnse Gebeden een grote volksopstand uit, de Intifada. De Palestijnen waren de bezetting beu. Jongeren gingen de Israëlische bezettingsmacht te lijf met stenen en wierpen barricades op. Het Israëlisch leger reageerde met arrestaties, uitwijzingen en het opblazen van huizen van verdachten of veroordeelden. Armen van stenengooiers werden met grote stenen gebroken en er vielen duizenden Palestijnse doden. De beelden haalden bij ons de televisiejournaals en het optreden van Israël kreeg scherpe internationale kritiek.

In november 1988 aanvaardden de Palestijnen VN-resolutie 242 en daarmee dus de opdeling van het mandaatgebied Palestina. De PLO sprak eveneens over de erkenning van de staat Israël binnen de grenzen van voor 1967. Ook nam de Palestijnse Nationale Raad afstand van het terrorisme als wapen in de Palestijnse strijd. Heel wat landen ondersteunden de Palestijnse onafhankelijkheidsverklaring, maar Israël bleef gekant tegen een Palestijnse staat en weigerden elke dialoog met de PLO. Dat nam niet weg dat sommige Israëlieten ook een oplossing genegen waren.

III.4. DE JAREN ‘90

Toen Irak in de zomer van 1990 Koeweit binnenviel, wierp Saddam Hoessein zich meteen op als de verdediger van de Palestijnse zaak. Arafat steunde Saddam in zijn stelling dat terugtrekking in Koeweit gekoppeld moest worden aan een algemene regeling voor conflicten in de regio. Saoedi-Arabië en andere Golfstaten, traditionele tegenstanders van het Irakese regime, trokken daarom hun steun aan de PLO in.

Na de Golfoorlog werd onder het voorzitterschap van de VS en de Sovjetunie in Madrid een Midden-Oostenconferentie georganiseerd, waarop Israëlische en Arabische delegaties met elkaar in gesprek gingen. De PLO zat officieel niet mee aan tafel, maar in de Jordaanse delegatie zetelden prominente Palestijnen die contacten met de PLO onderhielden. De conferentie boekte weinig vooruitgang, maar was van een symbolisch uitzonderlijk grote waarde.

In 1993 bereikten Palestijnen en Israëli’s als gevolg van geheime besprekingen in Oslo een verrassende overeenstemming. De PLO erkenden het bestaansrecht van Israël en Israël erkende de PLO als wettige vertegenwoordiger van het Palestijnse volk. Maar van een onafhankelijke Palestijnse staat werd met nog geen woord gerept.
Deze principeverklaring voorzag vooreerst in een overgangsregeling met een beperkte mate van Palestijns zelfbestuur, waarna verder over een definitieve regeling gepraat kon worden. In eerste fase zou het Israëlische leger zich terugtrekken uit het grootste deel van de Gazastrook en de stad Jericho, in een tweede fase zou de uitbreiding volgen van het Palestijnse zelfbestuur. Ondertussen mochten de Palestijnen in september 1996 voor het eerst een parlement kiezen. Yasser Arafat werd de eerste president van de Palestijnse Autoriteit.

Het vredesproces verliep echter niet zoals verhoopt en zorgde voor interne tegenstand, zowel bij Israëlieten als bij Palestijnen. Van een Israëlische terugtrekking en ontmanteling van de nederzettingen kwam niets in huis. Er waren dan ook heel wat tegenstanders die het Oslo-proces poogden te boycotten. Aan Israëlische kant lieten extreem religieuze en nationalistische groeperingen die naar een ‘Groot Israël’ streefden zich niet onbetuigd. Op 4 november 1995 werd de Israëlische premier Rabin vermoord door een extreem religieuze Israëliet, Yigal Amir. Aan Palestijnse kant lieten het Islamitische Hamas en Jihad van zich horen via zelfmoordaanslagen.

Tijdens dit vredesproces gingen in de praktijk de kolonisaties gewoon verder, met een toename van gemiddeld 8% per jaar. Steeds meer Palestijnse grond werd onteigend en Joodse kolonies kregen per inwoner vaak tot zes keer meer water toebedeeld dan de Palestijnse steden.

In de tweede helft van de jaren ‘90 viel er weinig beterschap te noteren en het vredesproces takelde langzamerhand af. Om uit de impasse te geraken startte in het najaar van 1998 een nieuwe reeks onderhandelingsrondes onder voogdij van de Amerikaanse president Clinton. In het Wye River Memorandum van 23 oktober 1998 zegde Israël toe om zich uit nog eens 13 procent van de Westelijke Jordaanoever terug te trekken. In ruil daarvoor beloofde de Palestijnse Autoriteit met de hulp van de CIA de ‘terroristische organisaties’ aan te pakken.

Ondertussen leidde Likoed onder premier Netanyanhu in 1999 een zware verkiezingsnederlaag en in zijn plaats trad de Labour-premier Ehud Barak aan, wat het vredeskamp hoopvol stemde. Barak hervatte de onderhandelingen met Arafat en op 4 september 1999 kwam er een akkoord uit de bus waarbij aan de Palestijnen het recht werd toegekend op 22% van historisch Palestina. Maar tal van zaken bleven onopgelost: de terugkeer van de Palestijnse vluchtelingen, Jeruzalem, de waterverdeling en de ontmanteling van de nederzettingen. Een nieuwe ronde in Camp David (juli 2000) draaide ook op niets uit. Arafat weigerde een akkoord te ondertekenen waarbij Palestijns gebied moest afgestaan worden en waarin géén oplossing was voorzien voor de méér dan 4 miljoen Palestijnse vluchtelingen.

Heel het vredesproces in de jaren ’90 was een processie van Echternach: Oslo I (1993), Oslo II (1995), Wye I (1998), Wye II (1999), Camp David (2000). Hoe langer het proces duurde, des te meer punten verdwenen van de agenda. Het waterprobleem stond nog vermeld in Oslo II, in Wye geen waterspoor meer. De PLO werd tot steeds zwaardere toegevingen gedwongen en het enige agendapunt bleef uiteindelijk ‘de veiligheid van Israël’. De veiligheid van de Palestijnse burgerbevolking kwam niet méér ter sprake.

III.5. DE TWEEDE INTIFADA

De frustraties om het uitblijven van een echt vredesproces en de achteruitgang van de levensomstandigheden van de Palestijnen leidden tot het uitbreken van een nieuwe opstand. De gevechten met het Israëlische leger resulteerden in méér dan 400 slachtoffers. Er werd dan een ultieme onderhandelingspoging ondernomen betreffende vluchtelingen, grondgebied, Jeruzalem en veiligheid. Maar de verkiezing in Israël stand voor de deur en Barak verliet onder druk van Joodse publieke opinie de onderhandelingstafel. Likoed en Sharon wonnen de verkiezingen met maar liefst 67% van de stemmen.

Samen met Labour vormde Sharon een regering van nationale éénheid. Hij was ervoor gewonnen de opstand hard neer te slaan. Aan het vredesproces kwam abrupt een eind. Israël bezette opnieuw Palestijnse steden en belegerde Arafat in zijn hoofdkwartier in Ramallah. De harde aanpak werd in Israël gewaardeerd en Sharon won de verkiezingen van 23 januari 2003.

In de aanloop naar de Tweede Golfoorlog lanceerde de Amerikaanse president G.W. Bush op 24 juni 2002 een nieuw initiatief. VS, Rusland, VN en EU werkten een ‘stappenplan’ uit dat de onderhandelingen tussen Israëli’s en Palestijnen weer vlot moest trekken. Maar het zwaartepunt was weer de veiligheid van Israël en de Palestijnen moesten een voor Israël ‘aanvaardbare’ premier aanstellen. Pas als de Palestijnen zich niet verzetten tegen de bezetting, kon er eventueel sprake zijn van een Palestijnse staat.


III.6. NA DE DOOD VAN ARAFAT…

Na de dood van Yasser Arafat in december 2004 gonsde het van de hoopgevende berichten. Nu het obstakel Yasser Arafat verdwenen was, leek "een nieuw tijdperk voor het Midden-Oosten aangebroken". Arafat werd vervangen door de meer gematigde Abbas wat het vredesproces mogelijk méér vooruithielp. Abbas was eveneens lid van Arafats Fatah. Hij beloofde een eind te maken aan het lijden van de Palestijnen. Abbas verbood het dragen van wapen en zette zijn polities in tegen milities die met raketten Israël wilden bestoken.

In februari 2005 kondigden Abbas een staakt-het-vuren en Sharon een ontmanteling van 17 kolonies aan. Als eerste stap naar de vrede. Maar terwijl de gewapende Palestijnse groepen het bestand redelijk respecteerden, ging het Israëlische geweld tegen bezette burgers verder. Twee derde van de Palestijnen leeft onder de armoedegrens.

Ondertussen besloot Israël een afsluiting te bouwen tussen Israël en de Bezette Gebieden. Daarmee wenste Israël te voorkomen dat Palestijnse terroristen ongemerkt het Israëlische grondgebied binnendrongen. Een noodzakelijke maatregel volgens Israël, zolang de Palestijnse Autoriteit niet harder tegen de eigen bevolking optrad.

Het plan om de Westelijke Jordaanoever af te grendelen was niet nieuw. Premier Ehud Barak speelde al met het idee en president Clinton beloofde Amerikaans geld om het hek te helpen realiseren. Het hek groeide ondertussen uit tot een 40 meter brede strook van betonconstructies, elektronisch bewaakte afsluitingen, scheermesdraadversperringen en patrouillewegen die zich over een lengte van meer dan 200 kilometer door het landschap slingerde. Aan Israëlische kant was de grond opgehoogd, waardoor de muur er nauwelijks te zien was.

De muur loopt duidelijk niet langs de internationaal erkende grens tussen Israël en de Bezette Gebieden. De muur wordt strategisch gebouwd om voornamelijk joodse kolonies bij Israël in te lijven. Liefst met zoveel mogelijk landbouwgronden en waterbronnen, waardoor grond van de Palestijnen wordt gestolen. Palestijnen worden daarenboven gescheiden van families en hebben geen toegang meer tot water, scholen, winkels en medische voorzieningen. De muur heeft niks meer van doen met veiligheid, maar tast de leefbaarheid van de Palestijnen zwaar aan.

Hoewel deze muur een tijdelijke maatregel zou zijn, wordt de kost van de bouw geraamd op 3 miljard euro. Veel geld voor het optrekken van een ‘tijdelijke wand’ die in strijd is met de vierde conventie van Genève over de bescherming van de burgerbevolking tijdens een oorlog. Het Internationaal Gerechtshof verklaarde de bouw van de Muur illegaal. Desondanks lapt Israël deze verklaring aan zijn laars en blijft het land het internationaal humanitair recht fnuiken.

IV. SITUATIE VANDAAG DE DAG

IV. 1. VAN 2003 TOT 2005 IN EEN NOTEDOP

Eind april 2003 kwam er dus onder druk van de VS, EU, VN en Rusland een nieuw vredesplan. Het plan kondigde een definitieve regeling aan van het Joods-Palestijnse conflict tegen eind 2007:

- eerste fase (mei-juni 2005): Palestijnen moeten terreurorganisaties ontmantelen, de joden moeten de bouw van nederzettingen in bezet gebied bevriezen;

- tweede fase (december 2005): tegen december moeten beide partijen een overeenkomst bereiken over de stichting van een Palestijnse staat;

- derde fase (tegen eind 2005): twee jaar wordt voorzien voor een definitieve regeling van alle geschillen.

Sharon leek voor het eerst de Palestijnse onafhankelijkheid genegen. Maar waarschijnlijk te wijten aan de grote Amerikaanse druk. De VS wilden werk maken van vrede in Israël omdat zij inzagen dat het antiwesters terrorisme een voedingsbodem vond in het Joods-Palestijnse probleem. Sharon zal een Palestijnse staat erkennen mits de Palestijnen alle geweld afzweren. Die woorden liet hij vergezellen met een klein gebaar: hij ontruimde de voorpost-nederzettingen in de Bezette Gebieden. In werkelijkheid ging het slechts om een handvol (soms niet eens bewoonde) containers of barakken.

Dit kleine gebaar stuitte echter op verzet in Israël door de voorstanders van de nederzettingen. Radicale Palestijnen probeerden het plan te klederen door de aanslagen op te voeren waarop Israël wederom de vergeldingspolitiek hanteerde. Arafat veroordeelde het wederzijdse geweld en Sharon zei zich te houden aan de afspraken van het plan maar niet te zullen ophouden met het aanpakken van Palestijnse terroristen. Het conflict kwam weer in geweldspiraal terecht.

Sharon, ondanks het stappenplan, bleef echter zijn zin doen. Hij bleef de muur op de Westbank verder optrekken, lapte de officiële grenzen aan zijn laars en trachtte zoveel mogelijk nederzettingen muraal in te sluiten. Hij kwam dan met een eigen plan op de proppen waarin hij aankondigde de Israëlische troepen terug te trekken uit de Bezette Gebieden. In het plan stipuleerde hij eveneens welke nederzettingen hij wilde sluiten, maar impliciet stelde hij daarmee ook welke nederzettingen hij definitief ongemoeid wilde laten. Over de terugkeer van de Palestijnse vluchtelingen repte hij eveneens met geen woord.

Sharon stuitte binnen zijn eigen partij Likoed op een ‘njet’ tegen het plan. Hij zette zijn zin toch verder en in augustus 2005 volgde een geweldadige ontruiming van joodse nederzettingen. Slechts 8000 joden en vier kleine nederzettingen op de Westelijke Jordaanoever werden verlaten. De onvrede onder radicale Joden en binnen zijn eigen partij was groot, wat leidde tot een breuk tussen Sharon en Likoed. Sharon richtte een eigen politieke partij ‘Karima’ (voorwaarts) op en oud Labour-premier en buitenlandminister Simon Peres volgde hem.

Op 18 december 2005 werd Sharon echter geveld door een beroerte. Hij was er snel weer bovenop maar op 4 januari 2006 kreeg hij een zware hersenbloeding. Op die manier verliet hij plots, noodgedwongen de actieve politiek. Hij werd vervangen door vice-premier Ehud Olmert, voormalig burgemeester van Jeruzalem en bestempeld als een notoire havik.

Ondertussen passeerden ook de Palestijnse verkiezingen de revue. De Palestijnen waren de trage vooruitgang beu en dat geeft zijn effect op de verkiezingsuitslag niet gemist. Want niet het traditionele Fatah (de politieke arm van de PLO) maar de moslimfundamentalistische en deels terroristische Hamas wonnen met een volstrekte meerderheid de verkiezingen: zij veroverden 76 van 132 zetels in het Palestijnse Parlement. President Habbas zit vandaag de dag met de handen in het haar: opgezadeld met een regering die het bestaan van Israël bestrijdt, Israël dat aankondigt niet met terroristen te willen praten en Europa en de VS die de geldkraan voor de Palestijnse regering dichtdraaien. In de Israëlische verkiezingen gaat Karima met een nipte overwinning lopen, tweede partij wordt Labour. Onder leiding van Olmert vormen beide een regering die werk tracht te maken van een verdere ontruiming van joodse nederzettingen op de Westelijke Jordaanoever.

De overwinning van Hamas is niet verwonderlijk. Arafat liet bij zijn dood een verdeelde, machteloze en corrupte Fatah-partij achter. De interne tegenstellingen werden op de spits gedreven naar de parlementsverkiezingen naderden. Mede door een interne machtsstrijd en de ‘vuile handen’ van Fatah, keren steeds meer Palestijnen zich af van de eens zo machtige PLO. De keuze voor Hamas is geen uiting van een religieuze radicalisaring, veel van een politieke moedeloosheid. In de vele tientallen jaren dat de PLO het voor het zeggen had, werd de situatie van de Palestijnen er niet veel beter op.

Vandaar is het niet verwonderlijk dat het getergde, Palestijnse volk haar heil zocht bij de méér radicale bewegingen zoals Hamas. Doel van Hamas is de vernietiging van de joodse staat die zij niet erkent (in tegenstelling tot Fatah).

IV.2. 2006, EEN RAMPJAAR

De situatie in de Palestina is de laatste jaren dus drastisch op achteruit gegaan, met 2006 als een absoluut dieptepunt:


• de opschorting van de Europese steun aan de door Hamas geleide Palestijnse Autoriteit holt de Palestijnse economie verder uit;

• de spanningen tussen Hamas en Fatah leidden tot gewelddadige incidenten;
• het geweld van Israël was extreem, getuige de twee opeenvolgende militaire operaties in de Gazastrook.

De Palestijnse bevolking zit in een wurggreep en wordt steeds meer geconfronteerd met armoede: de helft van de Palestijnse bevolking leeft onder de internationale armoedegrens van 2 USD per dag.

Een humanitaire ramp in de Palestijnse gebieden lijkt stilaan onafwendbaar. "De speciale VN-rapporteur voor de Palestijnse gebieden John Dugard was in zijn verslag aan de VN-Mensenrechtenraad in september bijzonder kritisch over Israëls schendingen van het internationaal recht, maar ook over de rol van de Europese Unie, Canada en de VS. Zijn verslag kreeg weinig weerklank in de Westerse media en beleidskringen, hoewel zijn kritiek legitiem is en een uitweg uit de impasse kan bieden. Dugard bekritiseert het financiële embargo tegen de Palestijnse Autoriteit. Hoewel Israël het internationaal recht met de voeten treedt gaat het vrijuit. In de plaats daarvan wordt ‘het Palestijnse volk gestraft omdat het op democratische wijze voor een regime heeft gekozen dat onaanvaardbaar is voor Israël, de Verenigde Staten en de Europese Unie’. Het Palestijnse volk krijgt economische sancties opgelegd, de ‘eerste keer dat een bezet volk zo is behandeld’.

Dugard beschuldigt Israël ervan de Gazastrook omgeturnd te hebben tot een gevangenis waarna het de sleutel heeft weggegooid en stelt dat de situatie niet langer tolereerbaar is. Volgens de rapporteur is de situatie er erger dan ooit te voren. ‘Wat Israël verkiest te beschrijven als zijdelingse schade aan de burgerbevolking is in werkelijkheid doden zonder onderscheid, wat verboden is door het internationaal recht’. Dugard bevestigt dat de bezetting niet gestopt is na de terugtrekking in augustus 2005. De bezetting gaat door en manifesteert zich op verschillende manieren. Ten eerste door de Israëlische controle over lucht, zee en buitengrenzen. Hoewel er een akkoord is voor de grensovergang te Rafah richting Egypte is alle verkeer van en naar de Gazastrook zo goed als gestopt omdat alle grensovergangen gesloten zijn. Ten tweede demonstreert Israël zijn controle over het gebied door het gebruik van geluidsbommen ‘bedoeld om de bevolking van de Gazastrook te terroriseren’, de regelmatige bombardementen op huizen en velden langs de grens en de doelgerichte executies van Palestijnse militanten, die zoals in het verleden worden uitgevoerd zonder rekening te houden met omstanders.

De oorlog tegen Libanon in juli leidde de aandacht af van de situatie in de Gazastrook. Sinds juni doodde Israël bij zijn militaire operaties echter al meer dan 400 Palestijnen, waarvan de meerderheid burgers. Palestijns onderhandelaar Sa’eb is bijzonder verontrust over Israëls operatie in november. ‘Het is niet genoeg voor Israël om elke aspect van het leven in de Gazastrook te controleren, het confronteert de gevangen en verslagen burgerbevolking met ongeziene horror. In minder dan een jaar tijd steeg de armoede in de Gazastrook van 20% naar 80%. Sinds het bombardement op de elektriciteitscentrale, heeft 90% van de bevolking is de Gazastrook onvoldoende of geen toegang tot water en elektriciteit. Israël belemmert de aanvoer van medicijnen en voedsel en belet studenten, zieken en goederen het gebied te verlaten. De internationale gemeenschap faalt erin haar verantwoordelijkheid op te nemen en de boycot tegen de Palestijnse Autoriteit af te schaffen en Israël te dwingen het akkoord over de toegang tot de Gazastrook na te leven. Mocht ze Israëls respect voor het internationaal recht afdwingen, het enige wat
nog niet is geprobeerd in de bijna veertigjarige bezetting, dan zouden Palestijnen en Israëli’s waarschijnlijk in vrede en welvaart leven in twee onafhankelijke en veilige staten."2

V.II.3. 2007: VERDERZETTING VAN HET INTERNE PALESTIJNSE CONFLICT3

Fatah en Hamas betwisten elkaar dus sinds de jaren negentig. Fatah, de partij van wijlen Arafat, leidt sinds de jaren zestig de Palestijnse bevrijdingsorganisatie (PLO). Toen de Palestijnse Autoriteit na het vredesproces tussen Israël en de PLO in 1994 werd opgericht, kreeg Fatah de leiding. De Palestijnse Autoriteit moest instaan voor de vredesbesprekingen en de voorzieningen aan de Palestijnse bevolking. Ze bracht er niets van terecht. Hamas maakte hier gebruik van om aan populariteit te winnen, via onder meer de voorziening van gratis onderwijs en ziekenzorg. Toen Hamas de democratische parlementsverkiezingen in januari 2006 won en Fatah verdrong, was de schok in het Westen dan ook erg groot.

Hoe kon het dat een extremistische partij de verkiezingen won en een seculiere partij aan de kant werd gezet? Sinds 1994 had Hamas meer dan 60 zelfmoordaanslagen gepleegd in Israël. De partij schaarde zich in 2005 wel achter een eenzijdige wapenstilstand en pleegde geen aanslagen meer, maar ze weigerde het geweld af te zweren. In tegenstelling tot Fatah weigerde Hamas bovendien om Israël te erkennen en de vredesakkoorden te aanvaarden. De reactie van de internationale gemeenschap was nefast: ze isoleerde de nieuwe Palestijnse regering en schortte de hulp op. Sinds april 2006 kregen dan 165.000 Palestijnse ambtenaren nauwelijks hun loon, de Palestijnse economie en de politieke instellingen desintegreerden.

Sinds mei 2006 probeerden de politieke leiders van Fatah en Hamas een akkoord te bereiken in de hoop de diplomatieke isolatie te doorbreken. In maart 2007 vormden ze een nationale eenheidsregering. Ondertussen vochten de milities van beide partijen een straatoorlog uit. In december 2006 bereikte het onderlinge geweld een eerste hoogtepunt en sindsdien is het nooit meer gaan liggen. De Verenigde Staten gaven wapens aan de veiligheidsdiensten van Fatah en wakkerden zo het interne conflict aan. Dit liep helemaal uit de hand toen de gewapende vleugel van Hamas op 9 juni een bloedige aanval lanceerde tegen de veiligheidsdiensten van Fatah, tot als die uiteindelijk bezweken op 14 juni. Beide partijen, maar vooral Hamas, gebruikten extreem geweld.

Ook al wekt het geweld wereldwijd ongeloof, toch is het niet verwonderlijk. Waarnemers stellen dat ‘de Gazastrook een tikkende tijdbom is door de falende Palestijnse, Israëlische en internationale politiek.’ Ondanks de terugtrekking van zijn 8.500 kolonisten en het leger in 2005, zet Israël zijn aanvallen op de Gazastrook voort. De internationale gemeenschap liet Israël, dat als bezettende macht moet instaan voor de bescherming van Palestijnse burgers, gedijen. In plaats daarvan isoleerde ze Hamas en negeerde ze de reden voor haar succes. ‘De Palestijnen stemden niet voor Hamas omdat ze een islamitische staat willen maar omdat ze de corruptie van Fatah moe waren’, stelt journalist Robert Fisk. Een andere factor is het falende vredesproces dat zou uitmonden in een staat op de Westelijke Jordaanoever en de Gazastrook met Oost-Jeruzalem als hoofdstad. Maar Israël weigert zich terug te trekken en bouwt steeds meer nederzettingen.

Tegen deze achtergrond van bezetting, wetteloosheid en internationale sancties, floreert Hamas. Toch houdt het Westen vast aan zijn struisvogelpolitiek en steunt het president Abbas die een ‘Hamasvrije’ regering samenstelde. Volgens voormalig VN-gezant de Soto droegen de Europese Unie en de Verenigde Staten met hun boycot rechtstreeks bij tot de crisis. Om het tij te keren, moeten ze de dialoog met Hamas aangaan en de gematigde elementen versterken. Want zoals waarnemers stellen, kan er met Hamas gepraat worden, in tegenstelling tot met de nieuwe splintergroepen. De internationale gemeenschap moet ook Israël onder druk zetten en de Palestijnen een menswaardig leven en een perspectief bieden. Pas dan is een andere toekomst voor het Midden-Oosten mogelijk.

1 Het joodse bevrijdingsnationalisme is er één van een bijzondere soort. De joden konden zich in tegenstelling tot vele andere volkeren niet beroepen op de continuïteit van hun volk op een bepaald grondgebied.
2 APP-memorandum over het Belgisch Beleid inzake het Israëlisch-Palestijns conflict
3 Hermans Brigitte, 2007, licht op het Palestijns-Israëlisch conflict, interne nota.

Geen opmerkingen: