maandag 25 februari 2008

De pro-Israelpropaganda in onze schoolboeken



Schijnwerper op het Israëlisch-Palestijns conflict


Nu het Israëlisch-Palestijns conflict als een kankergezwel voortwoekert over de grenzen van het millennium heen en voortdurend culmineert in nieuwe toppen van menselijke verdwazing en bloedvergieten van onschuldigen, valt het telkens op hoe gering de achtergrondkennis van het publiek is. Nieuwsuitzendingen en actualiteitsprogramma's schijnen daar geen jota aan te kunen veranderen. Vele mensen geloven in de continuïteit, de onafgebroken joodse aanwezigheid in het Heilig Land sinds de dagen van de aartsvaders, Christus en zijn apostelen, zoals ze die kennen uit hun lessen Gewijde Geschiedenis. Hoe dan ook, dat serieuze historische informatie broodnodig is, bewijst de controverse waarin onze eigen vereniging betrokken was (is?).

Even het geheugen opfrissen. Op 12 oktober 1996 werd in Brussel een studiedag ingericht door de Vereniging Vlaamse Leerkrachten, de Vereniging Leraren Aardrijkskunde, de Vereniging Leraren Geschiedenis en Maatschappijleer en de Vereniging Leraren Geschiedenis en Maatschappelijke Vorming (beide laatste nu gefusioneerd in de Vlaamse Vereniging Leraren Geschiedenis & Maatschappelijke Vorming, de VVLG). De volumineuze documentatiemap voor de deelnemers werd in 1998 aangevuld door de brochure "Kanttekeningen bij de Israëlisch-Palestijnse Kwestie", met Ludo Abicht en Lucas Catherine als auteurs. In joodse kringen werd de brochure alles behalve positief ontvangen. Dat verergerde nog toen Eddy Boutmans, de federale Minister van Ontwikkelingssamenwerking ze in 2002 in alle scholen wilde laten verspreiden, in beide landstalen. In een vroegere Hermes werd reeds gewaggemaakt van de controverse. Hierop kwam, tot mijn stomme verbazing, geen enkele reactie van de lezers. In De Standaard van 26 januari 2002 lanceerde Mia Doornaert (barones geworden in 2003) een heftige en onbeheerste aanval tegen de brochure onder de titel "Progressief antisemitisme bestaat niet". In het artikel beschuldigt ze onze vereniging van antisemitisme en zegt: "Als de Vereniging van Vlaamse Leraren die tekst als een syllabus ,,voor beter begrip'' van de ingewikkelde situatie in het Nabije Oosten beschouwt, vraag je je af of die mensen de tekst gelezen hebben; of ze überhaupt kunnen lezen." Hierop kwamen de volgende dagen enkele lezersbrieven, onder andere van ondergetekende ("Antisemitisme en integriteit", DS, 28/01/2002), waarin ik met een citaat van Gie van den Berghe stel: "Dat bepaalde joodse kringen de brochure liever niet zien verschijnen, valt te begrijpen. Dat ze lobbyen om ze tegen te houden of te censureren, is ondemocratisch. Dat hun gestook ook nog iets uithaalt, is ontstellend. En onaanvaardbaar". Op 1 februari volgde dan een gedegen en sereen stuk van Gie van den Berghe onder de titel "Midden-Oostenconflict in Vlaanderen".*

Zionisme en zionist zijn tegenwoordig verworden tot scheldwoorden voor fervent, ongebreideld joods nationalisme en miskenning van de rechten van de Palestijnen. Over de historische betekenis, het ontstaan van de beweging en haar belangrijkste promotor Theodor Herzl (1860-1904) gaat het boek van Jeannick Vangansbeke "De vacante troon van Pilatus. Hoe joden naar Palestina kwamen (1897-1917)".1 Herzl en het ontluikend joods nationalisme moeten in hun juiste historische context begrepen worden. "We moeten beseffen dat het zionisme evolueerde, waarbij het telkens de kenmerken van de grote cultuurstromingen van de geschiedenis gewoon overnam. Begonnen als weliswaar laattijdige maar onmiskenbaar liberale nationale bevrijdingsbeweging, kwam het zionisme onder invloed van koloniale en raciale ideeën die het einde van de Belle Epoque aankondigden" (p.11).

Herzl zelf behoorde tot de Duitstalige literaire en de Europese politieke cultuur. Hoewel geboren in het Hongaarse Boedapest in 1860, koos hij voor studies in het Duits en niet in het Hongaars. Herzl kreeg een a-religieuze opvoeding. In 1891 trok hij als journalist van de "Neue Freie Presse" naar Frankrijk, het 'vaderland van de mensenrechten'. Hier werd hij in 1895 geconfronteerd met de Dreyfus-affaire die het land in twee, elkaar heftig bestrijdende kampen verdeelde. Antisemitisme was in heel Europa (en de VS) virulent aanwezig, niet alleen in Frankrijk. Het bracht Herzl, en met hem vele joodse intellectuelen, tot de overtuiging dat assimilatie van de joden mislukt was en tot mislukking gedoemd zou blijven. In 1896 schreef hij in één ruk de 219 pagina's van zijn beroemde pamflet "Der Judenstaat" (vertaald als "De Joodse Staat, essay over de moderne oplossing van de joodse vraag") dat beschouwd wordt als het ontstaan van het moderne zionisme. In 1897 werd dan in Bazel het eerste zionistische wereldcongres gehouden. Het grootste succes van de bijeenkomst waren vooral de talrijke opkomst, de internationale weerklank en de persbelangstelling voor het zionisme. Typisch is dat de stenografen van dit eerste congres zelfs geen woord Hebreeuws begrepen (p. 33). Herzl zelf en de meeste zionisten, zowel liberalen als streng-religieuzen, wezen aanvankelijk op verschillende gronden Palestina af als toekomstig thuisland. Herzl zelf volgde diverse denkpistes. Hij zag inderdaad mogelijheden via de Duitse politiek in het Osmaanse rijk (waartoe Palestina behoorde), maar begin 1902 besefte hij dat de Turken nooit een gesprekspartner voor een toekomstige joodse staat zouden worden, "zelfs niet als de zionisten de hele staatsschuld opkochten" (p. 37). Hij opteerde meer voor een Latijns-Amerikaanse of Afrikaanse oplossing in Oeganda of zelfs Kongo (waar Leopold II kolonisten zocht). Toen hij in 1904 ziek en moegestreden stierf, was er nog geen resultaat in zicht. Palestina kwam pas prominent en definitief naar voor als thuisland door de joodse steun aan de geallieerde overwinning in de Eerste Wereldoorlog. In 1917 beloofde de Engelse staatssecretaris Lord Balfour Britse steun voor het opbouwen van een joods thuisland in het Britse mandaatgebied Palestina.



Het wezenlijke belang van deze studie situeert zich op twee terreinen:

dat Vangansbeke binnen het raam van Herzls biografie de culturele achtergronden en het belang van de persoonlijke netwerken van de tijd laat zien;
zich angstvallig hoedend voor historiseren, heen en weer surfend op de rivier van de tijd, interpretaties genuanceerd naast elkander plaatst, zowel van tijdgenoten als van hedendaagse auteurs en politici.
Dit maakt het boek uiteraard niet tot licht verteerbaar leesvoer, maar wel tot vitaminerijk voedsel voor historici en zeker voor leerkrachten die het Israëlisch-Palestijns conflict op hun programma hebben.
In 1948 eindigde het Britse mandaat over Palestina. De jonge joodse staat werd onmiddellijk aangevallen door al zijn Arabische buren, met de bedoeling de joden in zee te drijven. De Arabische leiders zetten de Palestijnen ertoe aan het land te verlaten om de aanvallende legers vrij schootsveld te geven. Honderdduizenden gehoorzaamden die oproep en verlieten vrijwillig het land. Maar tegen alle verwachtingen in wist het jonge Israël stand te houden, ondanks vijandelijke overmacht en eigen inferieure bewapening. Het 'Israëlisch mirakel' bracht het land tot bloei, de 'lege woestijn' door de Arabieren honderden jaren verwaarloosd, permanent bedreigd door de haat van zijn buren. Hieruit en uit de holocaust, de moord op zes miljoen Europese joden in de Tweede Weredloorlog, put Israël zijn bestaansrecht en morele superioriteit die het toont als enige democratie in het hele Midden-Oosten, waar joden en Palestijnen in vrede samenleven (tenminste tot aan de intifada).

Dit is het joodse verhaal. Dit is het verhaal dat wij leerden uit onze handboeken. Het is een weergave van de zionistische visie, eerder dan een weergave van een historische waarheid.



De uitvoerige studie van de jonge moraalwetenschapper Lander Corluy "De strijd om het geheugen van Israël. De New Historians en het Israëlisch-Palestijns conflict"2 is in veel opzichten complementair met het boek van Vangansbeke.

Een samenleving dient soms identiteitsmythen omtrent het verleden te creëren om in het heden staande te kunnen blijven. In het geval van Israël veroorzaken de gecreëerde mythen rond het ontstaan en de geschiedenis van het land leed aan anderen, met name de Palestijnen. Door de dominantie van het zionistische discours in Israël heeft het zionisme zeer lang en zeer exclusief kunnen bepalen welke informatie, welke geschiedenis gekend diende te zijn en hoe ze gekend diende te zijn. Daardoor ging er jarenlang enkel aandacht naar het joodse lijden en waren de Israëli's blind voor de andere en de visie van de andere op de realiteit (p.38). Voor een onderzoeker stelt zich nog een bijkomend probleem: bij dit soort conflicten ontzeggen de betrokkenen aan buitenstaanders elk recht op kritiek "omdat alleen iemand van de eigen groep, iemand van binnenuit voldoende alle aspecten van de situatie kan beoordelen." Elke niet-joodse kritiek op de staat Israël werd daardoor reeds op voorhand terzijde geschoven of ongeldig verklaard. Israël gaat nog een stap verder: zelfs als men geweld gebruikt, is dit per definitie uit zelfverdediging en dus moreel verantwoord. Kritiek wordt zo andermaal reeds op voorhand ontkracht. Iedereen die het tegendeel beweert is zelf een antisemiet (p.32). Zoals onze eigen VVLG mocht ondervinden.

Deze New Historians daarentegen zijn zelf allen joodse Israëli's en hebben daarenboven aan gerespecteerde universiteiten gestudeerd waardoor hun stemmen wel echt gehoord worden. Drie van hen: Benny Morris, Avi Shlaim en Ilan Pappé vormen de kern van wat men de New Historians noemt. Zij zijn een -niet homogene- groep historici die zich vragen zijn beginnen stellen over de Israëlisch-joodse versie van hun vaderlandse geschiedenis en die een onderzoek startten naar het waarheidsgehalte van dat vaderlandse narratief. Wanneer zij hierin op manifeste onjuistheden stootten, hebben zij getracht een correcter beeld weer te geven, dat regelmatig lijnrecht staat tegenover de zionistische geschiedschrijving van de Old Historians. Door velen nog steeds als het belangrijkste werkstuk van de New Historians beschouwd is "Birth of the Palestinian refugee problem, 1947-1949" van Benny Morris, uit 1987. Dit boek kreeg in Israël en internationaal zeer veel aandacht omdat het strikt wetenschappelijke normen hanteerde en daarenboven een bijna revolutionaire inhoud had die als een schokgolf door Israël en de gehele joodse wereld ging. Morris was journalist bij de Jeruzalem Post en had in Cambridge gestudeerd, waar hij zijn doctoraat behaalde. Toen hij voor zijn krant in de jaren tachtig de Libanonoorlog versloeg, interviewde hij een aantal Palestijnen. Hij vroeg hen naar hun ervaringen tijdens deze oorlog, maar steeds opnieuw begonnen zij te vertellen over hun wedervaren tijdens de oorlog van 1948. Deze verhalen waren zo in tegenspraak met de geconsacreerde Israëlische versie van de feiten dat hij besloot onderzoek te doen naar de waarheid achter deze twee tegengestelde versies van het vluchtelingenvraagstuk. Vervolgens publiceerden in 1988 zowel Ilan Pappé als Avi Shlaim hun eerste boek. Waar Morris uitsluitend onweerlegbaar feiten- en cijfermateriaal gebruikte, brengen de twee anderen ook interpretaties bij gebeurtenissen waarvan men enkele de vorm doch niet de inhoud kent. Maar hun argumentatie is telkens zeer goed ondersteund door bijvoorbeeld het verband te leggen tussen de door hen veronderstelde zaken en latere gedragingen van beide partijen in de oorlog van 1948.

Anders dan bij ons valt de impact van dergelijke historische studies in Israël niet te onderschatten. Bij de creatie van de nationale identiteit hebben de zionistische historici steeds een zeer prominente rol gespeeld. In Israël handelt geschiedschrijving niet enkel over het verleden, maar staat centraal in de visie op het heden en op de toekomst. Geschiedschrijving speelt met andere woorden een vooraanstaande rol in de legitimering van de politiek. De New Historians kan men beschouwen als revisionisten. Zij ontkrachten een aantal vastgeankerde mythen: de David (Israël) - Goliath(Arabische wereld)-mythe, de mythe van Israël als moreel superieur land en -erg relevant- de mythe over het ontstaan van de Palestijnse vluchtelingen. Bij dit laatste punt verschillen de New Historians van mening. Morris erkent het bestaan van het beruchte Plan D, dat hij echter niet beschouwt als een blauwdruk voor de uitdrijving van de Palestijnse bevolking. Volgens Norman Finkelstein daarentegen wilden de joden een staat met zo weinig mogelijk Palestijnen en hebben ze alle mogelijke middelen gemobiliseerd om dit te bereiken, tot massamoorden in dorpen toe, om een angstpsychose te veroorzaken. Hiervan zijn geen schriftelijke bewijzen, zegt Morris. Waarop Finkelstein repliceert dat de zionisten schriftelijke neerslag hebben vermeden, omdat ze zich bewust waren van de immoraliteit van hun daden en de weerslag op het internationale forum.

Een andere 'case study': in "Israël" als moreel superieur land" voert Lander Corluy Tom Segevs aanklacht tegen de rol van het zionisme tijdens de holocaust op (p. 128-130). 'Segev geeft in zijn boek "The seventh million: The Israelis and the holocaust, 1993" aan dat vanaf 1933, dus net na het aan de macht komen van de nazi's in Duitsland, tot aan het begin van WO II er afspraken bestonden tussen de Duitse joden en de zionisten in Brits mandaatgebied enerzijds en de nazi's anderzijds. Deze afspraken -beter gekend als de havaara-afspraken- bestonden erin dat rijke joodse Duitsers uit nazi-Duitsland naar Palestina mochten emigreren, mits het betalen van eensoort emigratiebelasting aan de nazi's. ... Ook in Palestina zerlf werden de havaara-afspraken door grote delen van de bevolking afgekeurd. De zionistische leiders werden er reeds toen al van beschuldigd enkele vanuit zelfbetrokken pragmatische overwegingen te handelen. Enkel rijke Duitse joden worden toegelaten...' (p.29). Ik heb deze passage zorgvuldig letterlijk overgenomen, omdat Mia Doornaert precies dit onderdeel van Catherines bijdrage in de VVLG-brochure (p. 14) het scherpst op de korrel nam. ( Ook omdat ik zelf toendertijd het nogal moeilijk had dit te geloven en het niet kon verifiëren bij ontstentenis van betrouwbaar achtergrondmateriaal.)

Een laatste, bijzonder belangrijk voorbeeld, wegens de repercussies op de huidige Palestijnse tragedie. (En naar mijn mening: op de lange termijn ook op de Israëlische!) De Camp David II-vredesbesprekingen van 11 tot 24 juni 200, tussen Yasser Arafat en Ehud Barak, met de Amerikaanse president Clinton als bemiddelaar.

De heersende opvatting -in Israël en in een groot deel van de wereld- is dat Barak de Palestijnse onderhandelaars een historisch vredesvoorstel aanbood, dat veel verder ging dan eender welk vorig voorstel ... en dat zij dat afwezen. Barak stelde Arafat een Palestijnse staat in het vooruitzicht op 95% van de Bezette Gebieden. Ook werd er voor het eerst over het heikele onderwerp Jeruzalem gepraat.

Ik zal trachten de belangrijkste argumenten samen te vatten, op gevaar af de complexiteit van de besprekingen onvoldoende te belichten en zo in de fout van de media te vervallen. Want bij dit onderdeel (van p. 140 tot 160) is zowat elke zin belangrijk. Ondanks de "generositeit" van de voorstellen, wees Arafat ze af. Hierdoor verloor hij de steun van Clinton en alle geloofwaardigheid als staatsman. Over heel de wereld weerklonk de Israëlische versie van de feiten: Arafat had een historische kans op vrede vergooid en was dus verantwoordelijk voor het opnieuw oplaaien van het geweld. (Nota: onze eigen pers deed het blijkbaar beter; zowel in De Standaard als in de Morgen werden artikels gepubliceerd die een veel kritischere analyse brachten.) Hier begon de evolutie die voert tot de roep om nu (augustus 2003) Arafat "uit te schakelen", waarbij zelfs moord geoorloofd zou zijn! In juni 2001 publiceerden Robert Malley en Hussein Agha een artikel in de New York Review of Books, dat de Camp David-mislukking heel wat genuanceerder benaderde. Malley vooral gold als bijzonder gezaghebbend, omdat hij als speciale gezant en adviseur van Clinton het hele verloop van de onderhandelingen van nabij heeft meegemaakt.

Volgens de auteurs is een eerste reden van de mislukking het verschil in onderhandelingscultuur tussen de drie partijen (Israëli's, Palestijnen en Amerikanen).

In onderhandelingen hanteerde Barak steeds drie principes. Ten eerste stond hij zeer afwijzend tegenover onderhandelingen in kleinere "interim"-stappen, zoals die sinds de Oslo-akkoorden tot een broze vredespolitiek hadden geleid. Net omdat Barak in een eventueel alomvattend eindakkoord grote concessies van Israël voorzag, achtte hij het niet nodig zelfs maar de kleinste toegeving te doen in voorakkoorden. Dit zette de Palestijnse onderhandelaars, die voortgingen op hun vroegere ervaringen, telkens voor het blok.

Zijn tweede stelregel was dat de Palestijnen enkel een compromis zouden sluiten, wanneer ze met hun rug tegen de muur werden gedrongen: ofwel een definitief akkoord, ofwel een open conflict.

Ten derde ging Barak ervan uit dat hij een alomvattend akkoord aan een Israëlisch referendum zou onderwerpen, om zeker te zijn dat hij zijn politieke steun in eigen land niet zou verliezen.

De auteurs wijzen met beschuldigende vinger naar de achterdochtige en weigerachtige houding van de Palestijnen. Persoonlijk ben ik er altijd van overtuigd geweest dat Barak niet naar vrede streefde, omdat dat toegeven betekende aan de Palestijnen, maar wel naar het resultaat dat hij bereikte: zonder vredesakkoord vertrekken, doch de schuld voor de mislukking op Arafat kunnen werpen en zo zijn reputatie maagdelijk houden.

Dat blijkt uit wat volgt. Een jaar later publiceerde dezelfde New York Review of Books een artikel van notabene Benny Morris, de eerste van de New Historians, in de vorm van een interview met Barak. Hier werd niet serieus op de argumenten van Malley en Agha ingegaan, maar je kreeg een hele reeks beschamende clichés en vooroordelen voorgeschoteld. Zo verklaarde Barak zonder blikken of blozen dat de Palestijnen niet te vertrouwen zijn omdat ze uit een cultuur komen waarin leugens normaal zijn, anders dan in de "Judeo-Christian culture". Hoor je de "morele superioriteit" komen? Dit argument kun je nog bijna dagelijks beluisteren in interviews van 'onze correspondent ter plaatse' met Israëli's in de straat. In volgende artikels gaan de 'kritische' Morris en Barak nog verder. Ze trekken nog meer de kaart van simplismen en vooroordelen. Ze beweren niet enkel dat Malley en Agha te dom zijn om de waarheid te zien, maar daarenboven mogelijk van kwade wil en daarom de waarheid niet willen zien. "Morris en Barak hebben de waarheid in pacht en iedereen die een andere visie op de historische realiteit heeft is fout en ontkent deze waarheid enkel om propagandistische redenen" (p. 154). En hier zitten we terug bij "af", bij het begin van deze recensie.

Ook inhoudelijk was het "genereuze" voorstel van Barak voor de Palestijnen onaanvaardbaar, omdat het in werkelijkheid neerkwam op een compleet onleefbare staat, onder volledige Israëlische controle en voogdij. Maar dat kun je al terugvinden in de lijvige documentatiemap bij de VVLG-studiedag van oktober 1996, bijna vier jaar voor Camp David!

Uit plaatsgebrek beperk ik me tot deze sprekende voorbeelden. Sindsdien hebben de New Historians in Israël enorm veel maatschappelijke en politieke discussies op gang gebracht, maar buiten Israël -en zeker in België en Nederland- zijn ze vrijwel onbekend gebleven. In Israël heeft hun optreden grote praktische gevolgen gehad. Zo zijn elementen uit hun onderzoek doorgebroken in het collectieve bewustzijn en opgenomen in herwerkte schoolboeken. Hier vraag ik me echter af of Corluy hun invloed niet overschat. In zijn Besluit geeft hij toe: "De vereiste mentaliteitsverandering in de joodse staat zal niet gemakkelijk zijn: de traditie van de autonomie van de joodse gemeenschap is immers gereflecteerd in de idee van een joodse zionistische staat. ... Ten eerste is Palestina altijd een land van vele geschiedenissen geweest; het is een radicale simplificatie om het te beschouwen als principieel of exclusief Arabisch of joods. Palestina is multicultureel, multi-etnisch en multireligieus. Er is even weinig historische justificatie voor homogeniteit als er nu is voor noties van nationale of etnische en religieuze zuiverheid vandaag. Ten tweede zijn er vele takken van het judaïsme geweest die het zionistisch exclusivisme verwierpen en het belang van een staat van burgers hebben benadrukt. De logica van het zionisme heeft hen altijd overwonnen, maar ook vandaag nog is de idee levend onder Arabische en joodse individuen, die de nefaste resultaten van vandaag effectief aan die logica wijten."(p.197)

Laten we hopen dat de New Historians kunnen bijdragen om een uitweg te vinden uit dit tragisch historisch dilemma. Terwijl ik dit schrijf (21 augustus 2003) toont het tv-nieuws beelden van een uitgebrande auto: een leider van Hamas is door Israëlische raketten gedood vanuit een helikopter, als vergelding voor een moordaanslag enkele dagen geleden waarbij een Palestijnse zelfmoordenaar een bus opblies met streng-orthodoxe joden, die terugkeerden van hun gebed bij de Klaagmuur. Balans: 20 doden, onder wie verschillende kinderen. Het Stappenplan voor de Vrede is andermaal op sterven na dood. Hamas heeft reeds wraak gezworen. De moordende spiraal van geweld gaat immer voort.

1. Van Gansbeke, J., De vacante troon van Pilatus. Hoe joden naar Palestina kwamen (1897-1917), Leuven - Leusden, Acco, 2003, 107 blz.

2. Corluy, L. De Strijd om het geheugen van Israël. De New Historians en het Israëlisch-Palestijns conflict, Leuven - Leusden, Acco, 2003, 221 blz.

Jos Martens



Bibliografie

Collins, L. & D. Lapierre, O Jeruzalem. 1948 De geboorte van de staat Israël, Amsterdam-Brussel, Elsevier, 1978.

Dayan, M., Mosje Dayan. Mijn levensverhaal, Amsterdam-Brussel, 1977.

Robinson, D., Onder vuur.Israëls twintigjarige strijd om zelfbehoud, Baarn, In den Toren, 1968 - een voorbeeld van de rabiate, kritiekloze Israël-verheerlijking in West-Europa na de achtdaagse veldtocht van 1967.

Van Der Spiegel, W., De houding van de Belgische dagbladpers tegenover de Israëlisch-Arabische oorlog van 1948, licentiaatsverhandeling, K.U.leuven, 1983.

Bron: http://users.telenet.be/michel.vanhalme/nonfic219.htm

Geen opmerkingen: